voc ch. 3 Flashcards
le banquier
de bankier
le bénéfice
de winst
le comportement d’achat
het koopgedrag
le compte courant
de zichtrekening
l’emprunt (m)
de lening (van)
l’investissement (m)
de investering
le livret d’épargne
het spaarboekje
le placement
de belegging
le pouvoir d’achat
de koopkracht
le prêt
de lening (aan)
le revenu
het inkomen
le salarié
de loontrekkende
le sondage
de peiling
le taux
het percentage, het cijfer, het gehalte
le taux d’intérêt
de rentevoet
l’action (f)
hier: het aandeel
la dépense
de uitgave
l’escroquerie (f)
de oplichting
la fiche de paie
de loonbrief
la fluctuation
de schommeling
la moyenne
het gemiddelde
bénéficier de
genieten van, voordeel halen uit
économiser
(be)sparen
effectuer
uitvoeren
épargner
sparen
gérer
beheren
rapporter
opbrengen
retirer
hier: afhalen
commercial
handels-
économe
zuinig
financier
financieel
monétaire
munt-
rentable
rendabel
stable
stabiel
faire des économies
(be)sparen
joindre les deux bouts
de eindjes aan elkaar knopen