voc 101 - 125 Flashcards
1
Q
prudens
A
-, -, prudentis
vooruitziend, bekend met
2
Q
sermo
A
sermonis, m
het gesprek, het taalgebruik
3
Q
lingua
A
linguae
taal, tong
4
Q
potestas
A
potestatis, v
de bevoegdheid, de macht
5
Q
brevis
A
-, breve, brevis
kort
6
Q
minae
A
minarum
de bedreiging
7
Q
fimare, o
A
versterken, bevestigen
8
Q
portare, o
A
dragen
9
Q
comes
A
comitis, m
de kameraad
10
Q
fidus
A
a, um
trouw
11
Q
stupere, eo
A
verbijsterd zijn
12
Q
respicere, io
A
respexi, respectum
omkijken, rekening houden met
13
Q
decipere, io
A
decepi, deceptum
misleiden, ontgaan
14
Q
imago
A
imagonis, v
het beeld
15
Q
coire, eo
A
coii, coitum
samenkomen