VO.3 - Centraal visueel systeem Flashcards

1
Q

hoe kan men diepte zien bij een vlakke retina?

A

Diepte cues –> informatiebronnen om diepte waar te kunnen nemen

Binoculaire cues: 2 ogen
Monoculaire cues: 1 oog

Ook zonder binoculaire info kan men wel diepte zien

Ong 10% is min of meer stereo-blind –> niet in staat om binoculaire info te verwerken –> weten dit vaak zelf niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke binoculaire cues zijn er?

A
  1. Stereopsis
  2. Convergentie

De info nauwkeurigheid neemt snel af met de afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is stereopsis?

A

Binoculair

berust op dispariteit: beide ogen zien een verschillend beeld

Stereopsis is het vermogen van de hersenen om diepte waar te nemen door het combineren van de lichtelijk verschillende beelden die elk oog ziet. Het is een belangrijk onderdeel van binoculair zicht (zien met twee ogen), en stelt ons in staat om de wereld in drie dimensies te ervaren — met een gevoel van afstand tussen objecten (diepteperceptie).

Hoe werkt het:
- Elk oog kijkt vanuit een iets ander gezichtspunt naar de wereld (ze staan immers ongeveer 6 cm uit elkaar).
- Hierdoor vallen objecten in het linker- en rechteroog op licht verschillende plekken op het netvlies.
- De hersenen vergelijken deze twee beelden en berekenen daaruit het diepteverschil — een proces dat binoculaire dispariteit wordt genoemd.
- Dit geeft ons een driedimensionaal beeld van onze omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat kan er gebeuren als de dispariteit groot is?

A

Als te groot kan er een dubbelbeeld ontstaan –> hersenen maken geen gebruik van binoculariteit –> hierdoor kan een lui oog ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het met objecten dat ze niet op exact dezelfde plaats op de retina op het Li als op het Re oog worden waargenomen?

A

Niet op de horopter staan: vlak voor het fixatiepunt = dispariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke dingen kunnen stereopsis ernstig beïnvloeden?

A
  • strabisme
  • amblyopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke cellen zijn belangrijk voor stereopsis?

A

Dispariteit gevoelige cellen in de visuele cortex –> receptief veld die in beide ogen liggen

Ontwikkelen zich vanaf de geboorte, maar als een oog bvb het niet goed doet kunnen die cellen zich niet goed ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarop de retina vallen de beelden bij een object dat:
A) verder staat dan het fixatiepunt

B) minder ver staat dan het fixatiepunt

A

A) verder:
- Je fixeert je ogen op een bepaald punt op een bepaalde afstand.
Dat fixatiepunt valt precies centraal op de fovea (het gebied met de scherpste visie) van beide ogen.
- Stel je kijkt naar een punt op 1 meter afstand, en er staat een ander object op 3 meter afstand.
Dit object ligt achter het fixatiepunt in de diepte.
- Lichtstralen van dat verre object vallen op je oog vanuit een smallere hoek dan die van het fixatiepunt.
Daardoor worden ze meer naar binnen geprojecteerd op het netvlies — dichter bij de neuszijde (nasale zijde) van de fovea.
- mdat het object achter het fixatiepunt ligt, kruisen de lichtstralen elkaar in een andere hoek.
Voor het linkeroog komt het beeld meer rechts binnen (dus nasaal).
Voor het rechteroog komt het beeld meer links binnen (ook nasaal

B) minder ver:
Voor het rechteroog komt het beeld van het dichterbij gelegen object meer naar rechts binnen → valt op de temporale zijde (de kant richting je oor).
Voor het linkeroog gebeurt hetzelfde: beeld komt meer naar links binnen → ook temporale zijde.

DUS:
A) Object achter het fixatiepunt → beeld valt nasaler → waargenomen als verder weg
B) Object vóór het fixatiepunt → beeld valt temporeler → waargenomen als dichterbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de rol van convergentie in het dieptezicht?

A

De hoek tussen een object en de ogen wordt groter als een object dichterbij staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 7 monoculaire cues zijn er?

A
  1. Bewegings parallax: de schijnbare beweging van objecten tov elkaar of tov de achtergrond bij het bewegen van het hoofd
    - bij hoofdbeweging: objecten die dichter bij staan bewegen meer over de retina dan objecten die verderweg staan
    - geeft info
  2. Relatieve grootte: van bekende of identieke objecten ds bekend hoe groot zij ong zijn –> als het ene object dus groter wordt afgebeeld dan de ander wordt dat geïnterpreteerd alsof het dichterbij staat
  3. Kleur en helderheid: objecten verliezen intensiteit van kleur en helderheid naarmate ze verderweg staan
  4. Perspectief: convergerende lijnen in bvb 2D afbeeldingen worden geïnterpreteerd als parallel lopende lijnen
  5. Afstandsmist: het licht afkomstig van obejecten die verder weg staan wordt meer verspreid door deeltjes in de lucht
  6. Accommodatie van de lens: om een object scherp op de retina af te beelden moet de ooglens de optimale sterkte hebben –> varieert voor objecten die dichtbij staan
  7. occlusie: doordat objecten voor of achter andere objecten staan kan een grove volgorde van afstand worden geschat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor neemt de informatie nauwkeurigheid af van de cues?

A

Met de afstand vooral bij stereopsis, convergentie, kleur en helderheid en accommodatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is perimetrie?

A

beschrijving van de kwaliteit van een visueel vermogen als functie van de plaats in het gezichtsveld
–> Vermogen in contrast, kleur, beweging en diepte –> niet gelijk in het hele gezichtsveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doe je met een perimetrie bol?

A

Men beweegt langs 1 van de 12 meridianen een bolletje van de rand van de bol naar binnen = perifeer naar centraal, langs de binnenkant van de grote halve bol

Wanneer de patient het bolletje ziet, geeft hij dit aan

Belangrijk dat bolletje zo traag mogelijk naa the centrum toe beweegt –> anders meet men het zien van beweging ipv het bolletje

persoonl moet naar het centrum van het bolletje kijken en niet bewegen met de ogen

HIERNA: proef herhaalt voor kleur met gekleurde balletjes –> aangeven wanneer hij kleur goed ziet –> meerdere keren meten om gokken te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe is de vorm van het gezichtsveld?

A

Horizontaal asymmetrisch omdat door de neus een bepaald deel van het gezichtsveld wegvalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het gevolg als er sprake is van een overlangse laesie van het chiasma?

A

Men zou bij deze meting zien dat het visuele veld aan de ipsilaterale kant van het oog afwezig of vervormd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

is het visuele veld voor kleur kleiner of groter dan voor contrast en waarom?

A

Kleiner, omdat er in de periferie veel minder kegeltjes dan staafjes voorkomen

17
Q

waarom hebben we een blinde vlek?

A

Door de opbouw van de retina waarbij de receptoren in de buitenste en ganglioncellen in de binnenste laag zitten (vanaf het midden van het oog) moeten de axonen van de ganglion cellen door de retina heen (die vormen de n. opticus)

18
Q

op welk probleem lijkt het gevolg van de blinde vlek?

A

Je ziet niks met die plek

Scotoma: plek in het gezichtsveld waarop niks wordt gezien, uitval van een specifiek stukje gezichtsveld

19
Q

Waar zit de blinde vlek?

A

10-15 gr nasaal tov de fovea

20
Q

Hoe wordt het ontbreken van zicht in de papil opgelost?

A

Ze zitten in het Li en Re oog niet op dezelfde plek –> andere oog vult de ontbrekende plaatsen aan

maar ook bij het kijken met 1 oog niet –> er is geen stukje hersengebied bezig met de blinde vlek –> hersenen vullen ontbrekende informatie aan afhankelijk van wat er in de omgeving staat en wat er op dat moment van iemand verwacht wordt
= FILLING-IN
Daarbij constant hoofdbewegingen waardoor er steeds een nieuw stukje info op de blinde blek of het scotoma valt
–> je moet er dus echt naar zoeken

21
Q

hoe krijgen we een scherp beeld?

A

De visus neemt heel snel af richting de periferie
Door constante oogbewegingen wordt er steeds een ander gedeelte van de buitenwereld scherp afgebeeld en door deze afbeeldingen te integreren vormt zich een totaal plaatje dat scherp lijkt

22
Q

hoe meten we de visus?

A

landolt-C figuren
–> door de kaartjes op verschillende oriëntaties te plaatsen kan je ontdekken wat de visus van de patient is

23
Q

hoe werkt de landolt c figuren test?

A

De Landolt C is een van de meest betrouwbare en internationaal gestandaardiseerde tests voor gezichtsscherpte. In plaats van letters of cijfers toont de test een ronde cirkel met een opening (zoals een letter “C”).

De “C” kan in verschillende richtingen staan: boven, onder, links, rechts, of diagonaal.
De persoon moet aangeven waar de opening zit.
De grootte van de “C” wordt steeds kleiner.
Hoe kleiner de opening die je correct kunt benoemen, hoe beter je visus

De test meet dus of je kleine vorm- en richtingverschillen kunt onderscheiden — en niet of je bijvoorbeeld letters kunt lezen.

Een visus van 1.25 betekent dat je:

Kleine details kunt onderscheiden die 25% kleiner zijn dan wat een persoon met “normale” visus (1.0) zou kunnen onderscheiden.
Het komt overeen met een zeer scherpe gezichtsscherpte.
In termen van optotypen (bijvoorbeeld op een Snellenkaart) zou je dan bijvoorbeeld de “6/4,8-regel” goed kunnen lezen — of:
Je kunt op 6 meter zien wat iemand met normale visus pas op 4,8 meter kan onderscheiden.

Visus (of gezichtsscherpte) is een maat voor hoe goed je details kunt onderscheiden. Het wordt meestal uitgedrukt als een getal, bijvoorbeeld:

1.0 → normale gezichtsscherpte (je ziet wat een gemiddeld persoon op 6 meter ziet)
1.25 → je ziet beter dan gemiddeld (je ziet op 6 meter wat een gemiddeld persoon pas op 7,5 meter zou zien)
< 1.0 → verminderde gezichtsscherpte

24
Q

wat is het probleem bij kleurenblindheid?

A

vaak anomalie of anopsie van 1 soort kegeltjes
–> 10-20% vd blanke mannen heeft een stoornis in he kleuren zien

Meest: rood-groen

Nadeel: verwarring omdat bepaalde kleuren er hetzelfde uitzien
Voordeel: soms makkelijker om object i een rommelige achtergrond te zien

25
welke test doe je voor kleuren blindheid?
ischihara test: getal in bepaalde kleuren in ander gekleurde cirkels onderscheiden