VO.1 - Praticum pathologie: diagnose en stadiumbepaling van kanker Flashcards

1
Q

Waar wordt op beoordeeld bij de T in de TNM?

A

Primaire tumor: grootte of doorbraak van de normale structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar wordt op beoordeeld in de N van de TNM?

A

Uitbreiding lokale lymfeklieren: aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar wordt op beoordeeld in de M van de TNM?

A

Metastasen op afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent Mx in de TNM?

A

Onvoldoende onderzoek verricht op te bepalen of er metastasen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een 45 jarige vrouw komt met sinds 6 weken een knobbeltje in haar borst. Wat voor onderzoek wordt er verricht om de herkomst vast te stellen?

A

Cytologische punctie voor de pathologische oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kenmerkend voor een cytologische punctie?

A

Er wordt gekeken naar losliggende cellen en niet naar een weefsel in het geheel (= biopt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er te zien bij een cytologische punctie van een normale mamma?

A

Het zijn relatief weinig cellen

  • In veldjes van epitheel die compact tegen elkaar aan liggen
  • soms lijkt er een bruinachtige structuur zichtbaar
  • Kernen zijn rond en niet abnormaal groot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is er te zien bij een cytologische punctie van een mammacarcinoom?

A
  • Celrijker
  • kernen zijn niet mooi rond, groot en polymorf
  • Cellen liggen wisselender bij elkaar of meer los en het is minder compact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een mogelijke verklaring dat de cellen bij een mammacarcinoom minder compact liggen?

A

Verlies van E-cadherine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zitten de meeste metastasen van het mammacarcinoom?

A

Volgorde:
- Okselklieren
- Botten
- Lever
- longen
- Hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is op histologisch beeld het verschil tussen een ductaal en een lobulair carcinoom (mamma)?

A

Lobulair: geen E-cadherine meer aanwezig waardoor er minder cel-cel contact en de tumor uit losse strengen bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is er sprake van een invasief carcinoom?

A

Als de basaalmembraan doorbroken is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gaat er verloren in de acinus als een epitheelcel in de normale acinus op hol slaat?
(mamma)

A

Twee laligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan het effect van bepaalde hormonen zijn op een mammacarcinoom?

A

Hormonen zoals oestrogeen kunnen soms een extra prikkel voor tumorcel om nog meer te prolifereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor type carcinoom ontstaat er in de mamma?

A

Adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar kan bij een kleuring voor de progesteron receptor de aankleuring gezien worden?

A

In de celkernen van zowel normaal als tumorweefsel

17
Q

Hoe zien de cellen eruit in een normale lymfeklier?

A
  • Verschillen van grootte
  • klieren sterk aan (donkerpaars)
  • ALs je met lagere vergroting kijkt zie je allemaal rondjes = follikels
18
Q

Wat is er te zien aan de cellen in een lymfeklier meta bij mammacarcinoom?

A
  • epithelial cellen die licht paars aankleuren
  • follikels zijn niet meer te zien
19
Q

Wat zijn de meest voorkomende metastasen bij colon carcinoom?

A
  • Cava type: long voor meer distale tumoren en rectum
  • Porta type: lever
  • Peritoneum
20
Q

Is het opheffen van een obstructie door een hemicolectomie voor een constricturende tumor een palliatieve of een curatieve behandeling?

A

Palliatief want het gaat om de obstructie op te heffen die klachten aan de buik geven

21
Q

Wat is het verschil bij mamma carcinoom en coloncarcinoom met betrekking tot de primaire tumor en de prognose?

A

Colon: hoe dieper de tumor reikt hoe slechter de prognose

mamma: hoe groter de tumor hoe slechter de prognose

22
Q

Wat zijn vier kenmerken van een positieve lymfeklier?

A
  • normale bouwplan niet meer aanwezig
  • buisstructuren zichtbaar
  • Grote hyperchromatische kernen
  • duidelijke nucleoli
23
Q

Wat is het normale histologisch beeld van een lymfeklier?

A
  • Veel cellen
  • Donkere kernen met tussen de cellen lichte kleur
  • Follikels zichtbaar (rondjes)
  • Geen buisstructuren
24
Q

Wat is waarschijnlijk het type tumor dat in de lymfeklieren te vinden is bij een colon carcinoom?

A

Epitheel cellen met buisjes dus een adenocarcinoom

25
Q

Noem twee verklaringen waardoor twee lymfeklieren die allebei meta zijn van dezelfde tumor er toch anders uit kunnen zien

A
  • Tumor is heterogeen en kan verschillende subclones hebben
  • lymfeklieren op verschillende plaatsen hebben andere omstandigheden
26
Q

Waardoor kan tumor necrose optreden?

A

De angiogenese vindt daar niet snel genoeg plaats tussen de tumorcellen waardoor ze afsterven

27
Q

Het betreft een 74-jarige man met in de voorgeschiedenis een plaveiselcelcarcinoom van de tonsil links in 2005. Sinds 4 weken hoest de man gemiddeld 3 keer per week bloederig slijm. Bij onderzoek wordt op de röntgen foto in de rechter middenkwab van de long een stervormige nodus gezien. Tevens wordt een long spoeling verricht. De uitslag van het cytologisch onderzoek van het long spoelvocht luidt “Maligne cellen, passend bij niet-kleincellig carcinoom”.

Het is niet ongewoon dat een patiënt een carcinoom ontwikkelt zowel in het hoofd-hals gebied als in de long. Wat zijn de 2 redenen voor deze co-
incidentie?

A
  • Metastase van het eerdere plaveiselcelcarcinoom
  • Field cancerization: hele gebied vanaf de tong tot in de alveoli kan op de andere of andere manier mutatie gevoelig zijn voor roken
28
Q

Welke typen cellen zijn aanwezig bij een normale longspoeling?

En bij een tumor?

A

-Plaveiselepitheel
cellen uit de keelholte
- trilhaar dragende cellen en slijmbeker cellen uit de trachea en bronchi (gespecialiseerde cilindrische cellen)

Als tumor dan ook tumorcellen

29
Q

Wat zijn drie soorten NSCLC en noem een kernmerk van deze drie tumoren?

A
  1. Adenocarcinoom: buisjes
  2. Plaveiselcel carcinoom: verhoorning
  3. Ongedifferentieerd: geen buisjes of verhoorning
30
Q

Wat zijn twee dingen die gezien kunnen worden op in een preparaat waardoor de kans groot is dat het om een plaveiselcel carcinoom gaat?

A
  • verhoorning
  • desmosomen
31
Q

Dit betreft een 31-jarige vrouw met recente klachten van moeheid en malaise.
Zij bemerkt bij zichzelf een knobbel in de rechter lies, waarna wordt besloten tot een cytologische punctie. De uitslag van de cytologische punctie luidt “Maligne cellen passend bij een grootcellige maligniteit, waarschijnlijk maligne lymfoom”.

Er wordt besloten tot chirurgische excisie van de afwijkende lymfeklier.
Waarom wordt bij de uitslag van deze cytologische punctie een lymfklier excisie verricht?

A

Omdat er bij een grote lymfeklier naast een maligne lymfoom ook sprake kan zijn van een metastase vanuit een primaire tumor

32
Q

Hoe kan door middel van immunohistochemie onderscheid gemaakt worden tussen een lymfoom of een meta van een carcinoom?

A

Lymfoom zal negatief zijn (niet kleuren) voor epitheel

33
Q

Met welke antistoffen kunnen we bepaalde belangrijke lymfoide cellen aankleuren? Welke cellen zijn dit?

A

Met CD20 kunnen we lymfoide B-cellen aankleuren

34
Q

Wat kunnen we bepalen bij de aankleuring van B-cellen?

A

Onderscheid tussen een B-cel en een T-cel lymfoom

35
Q

Bij een lymfoom:

T-cel kleuring was negatief en er werden geen Reed-Sternberg cellen gezien. Het gaat om hele grote afwijkende lymfocyten.
Van welke tumor is er sprake?

A

Non-hodgkin grootcellig B-cel lymfoom

36
Q

Hoe werkt de TNM-stadiering bij lymfomen?

A

Stadium 1: beperkt tot 1 lymfeklier regio of 1 extralymfatische plaats of orgaan

Stadium 2: in twee of meer regio’s of 1 extra-lymfatische plaats of orgaan + 1 lymfeklierregio, maar aan 1 zijde van het diafragma

Stadium 3: in lymfeklierregio’s aan beide zijden van diafragma en/of lokalisatie in de milt

Stadium 4: multifocale aanwezigheid in extralymfatische plaats of orgaan