VO Flashcards

1
Q

Waar kan chronische ontsteking tot leiden?

A

metaplasie en fibrotisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn gastritis en virale hepatitis voor ontstekingen?

A

chronische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer komen neutrofiele granulocyten?

A
  • vanaf 4- 24 uur bij ontsteking
  • vaak bij bacteriele infectie
  • ook bij ischemie of andere prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat herkent CD68?

A

scavenger receptoren (vallen onder ligand receptoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat kleurt CD31 aan?

A

endotheel van de bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een granuloom?

A

macrofagen opeenhoping van epitheloid karakter: willen pathogeen inkapselen
–> alleen bij chronische ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn CD54/ ICAM-1 en CD106/ VCAM-1 op enotheel?

A

liganden voor adhesie moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar duid lymofcyten in infiltraat zien op?

A

chronische ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar duid polymorfe nucleaire leukocyten (PMN) in infiltraat op?

A

(chronsiche) actieve ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is er te zien bij non- hodgkin lymfoom?

A

complete verdringing van klierbuizen bij type MALT
–> maligne ontaarding b- cellen met CD20 aan te kleuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar zitten bij hepatitis de meeste ontstekingscellen?

A

sinusoiden en portal gebied van de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom zijn er bij hepatits geen neutrofiele granulocyten?

A

er is geen actieve ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zitten b- cellen in de lymfeklier?

A

gaan van cortex naar paracortex naar medulla
–> in medulla worden ze plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar zitten t- cellen in de lymfeklier?

A

paracortex maar om uit te treden moeten ze wel via de medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar zitten macrofagen in de lymfeklier?

A

overal
vooral bij bloedvaten, efferente en afferente vaten
–> nodig voor fagocytose functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar zitten dendritsiche cellen in de lymfekllier?

A

paracortex, hier worden ze interdigiterende cellen genoemd

17
Q

welke follikels hebben kiemcentra?

A

alleen secundaire follikels

18
Q

waar zitten folliculaire dendritische cellen vooral in de lymfeklier?

A

cortex

19
Q

Op welke manieren kan tolerantie plaatsvinden?

A
  • deletie van lymfocyten tijdens ontwikkeling of als rijpe cellen
  • functionele inactivatie van lymfocyten –> bij antigeen herkennen die onvoldoende stimuleren
  • remming lymfocyten van supressor t- cellen en regulator t- lymfocyten
20
Q

wat doen de macrofagen in de milt?

A
  • in rode pulpa verouderde erytrocyten opruimen
  • in witte pulpa zitten ze
  • in marginale zone detoxificeren: fagocyteren van micro-organismen (vooral bacterien met polyssacheride kapsel –> sstreptococcus pneumonie en campylo bacter jejuni)
21
Q

Waar zitten T- cellen in de milt?

A

PALS tussen follikels en rode pulpa

22
Q

Waar zitten B-cellen in milt?

A

marginale zone: hier reactie tegen TI_ antigenen
(hier kunnen ze meteen door macrofagen geactiveerd worden)

23
Q

Waar zitten dendritische cellen in de milt

A

witte en rode pulpa: bridging anar t- cellen en komen in milt meteen in contact met t- cellen omdat ze via HEV binnenkomen

24
Q

wat is autofagie?

A

celonderdelen worden door cel zelf afgebroken door ATG16L1- gen
–> defect hierin zorgt dat een speciefiekeimuunreacite later op gang komt

25
Q

Wat geeft eigenlijk nooit diarree?

A

gisten en schimmels

26
Q

Wat zijn belangrijke virale verwekkers van diarree?

A
  • rota virus (waterig)
  • noro virus
  • adenovirus (waterig)
  • astrovirus
27
Q

Wat zijn belangrijke bacteriele verwekkers van diarree?

A
  • campylobacter (bloed)
  • salmonella
  • shigella (bloed)
  • yersina (bloed)
  • toxine producerende e. coli (waterig)
  • ZH bacterie: toxine producerend clostridium dificille
  • cholera (waterig)

voedselvergiftiging door toxinen:
- stahylococcus aurus
- bacillus
= heel acuut want alleen toxinenen en geen deling –> braken

28
Q

Welke parasitaire verwekkers (chronische diarree) zijn er?

A
  • giardia lambia (slijm)
  • cryptosporidium
  • entamoena (slijm en bloed)
  • cyclospora
29
Q

Wat zijn aangrijpingspunten van antibiotica?

A

synthese stoppen van:
- celwand
- DNA/ RNA
- foliumzuur
- celmembraan
- eiwit

30
Q

Op welke manieren kunnen bacterien fagocytose resistent zijn?

A
  • uitscheiding toxines voor dood immuuncel
  • vorming kapsel –> geen binding immuuncel mogelijk
  • remmen fagosoom- lysosoom fusie
  • neuteralisatie van schadelijke stoffen in lysozym
  • remming IFN activatie
  • verlagen APC vermogen
  • ontsnappen uit fagosoom
31
Q

wat is het verschil tussen gram positeive en gram negatieve bacterien?

A

+ heeft peptidolycaan laag van 30 lagen dik en - maar 1 laag dik met daar omheen een laag lipolysaccharide membraan

32
Q

endotoxinen zitten in de lps laag, welke functies hebben ze hier? (voor de bacterie)

A
  • barriere: celwanden zijn minder permeabel
  • minder gevoelig voor antibiotica
  • minder gevoelig voor lysozym
  • rol bij adherentie
33
Q

welke bacterien horen bijZiehl neelsen kleuring?

A

mycobacterien

34
Q
A