Vlieginstructies Flashcards
1
Q
instruere
A
instruo, instruxi, instructum: inrichten, opstellen, onderrichten, onderwijzen
2
Q
natus
A
nati: de zoon
3
Q
currere
A
curro, cucurri, cursum: lopen
4
Q
ait
A
hij zegt/ hij zei
5
Q
monere
A
moneo, monui, monitum: waarschuwen
6
Q
unda
A
undae: de golf
7
Q
ignis
A
ignis: het vuur
8
Q
uterque,
A
utraque, utrumque: elk van beiden
9
Q
volare
A
volo, volavi, volatum: vliegen
10
Q
iubere
A
iubeo, iussi, iussum: bevelen
11
Q
dux
A
ducis: leider
12
Q
carpere
A
carpo, carpsi, carptum: plukken
13
Q
carpere viam
A
: de weg afleggen
14
Q
tradere
A
trado, tradidi, traditum: overdragen, overleveren
15
Q
ala
A
alae: de vleugel