caput II tekst 7 Flashcards
1
Q
hospes
A
hospitis (m.): (de) gastvriend, vriend (bij wie men kan verblijvven)
2
Q
apud
A
+ACC.: bij
3
Q
videre
A
video, vidi, visum: zien
4
Q
petere
A
peto, petivi, petitum: gaan naar, zoeken, vragen
5
Q
deinde
A
daarna (bijwoord)
6
Q
fatum
A
fati: (het) noodlot
7
Q
humanus
A
humana, humanum: menselijk
8
Q
tunc
A
dan (bijwoord)
9
Q
quoniam
A
+conj.: aangezien, omdat
10
Q
stercus
A
stercoris (o.): (de) mest
11
Q
tam
A
zo (bijwoord)
12
Q
currere
A
curro, cucurri, cursum: lopen