tekst 2: De koe en de kikker Flashcards
dum
+IND.: terwijl, wanneer
imitari
imitor, imitatus sum: nabootsen
perire
pereo, perii, peritum: ten onder gaan, sterven
quondam
: eens, ooit (bijwoord)
conspicere
conspicio, conspexi, conspectum: kijken, bekijken, zien
bos
bovis (m./v.): (het) rund, (de) koe
tangere
tango, tetigi, tactum: (aan)raken, treffen
invida
invidae: (de) afgunst, (de) jaloezie
tantus
tanta, tantum: zo groot, zo veel
magnitudo
magnitudinis(v.): (de) grootte, (de) omvang
natus
nati: (de) zoon, (het) kind
latus
lata, latum: breed
negare
nego, negavi, negatum: nee zeggen, ontkennen
rursus
opnieuw (bijwoord)
intendere
intendo, intendi, intentum: (aan)spannen, strak aantrekken
similis
similis, simile (+dat.): dezelfde, gelijk
quaerere
quaero, quaesivi, quaesitum: vragen, zoeken
modus
modi: (de) manier, (de) wijze
quis
quis, quid: wie? wat? (vragend vnw.)
dicere
dico, dixi, dictum: zeggen
validus
valida, validum: krachitg, sterk
rumpere
rumpo, rupi, ruptum: breken, openbreken, uiteenscheuren
iacere
iaceo, iacui, -: liggen, rusten, slapen, dood liggen
corpus
corporis (o.): (het) lichaam