virussen Flashcards

1
Q

wat is een virus

A

een biologisch eenheid zonder celstructuur –> wel eiwitomhulse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 3 behandelingen zijn er?

A
  • virustatica; veel bijwerkingen en middel nog heel beperkt
  • immunostimulantie; medicatie die eigen afweer van mens stimuleert
  • preventief; werkt niet wanneer patient al ziek is geworden. verminderd bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke virusinfectie preparaten zijn er?

A

acivclovir; zoster, herpessimplex \, gorlderroos

herpes zoster en herpes genitials; famciclovir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 3 aid behandelingen zijn er?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een revesrse transcripremmer?

A

grijpt dna virus zodat groei remt

  • lamivudine
  • abacavir
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is proteaseremmer?

A

ingrijp bij vermenigvuldging van virus

  • ritonavir
  • indinavir
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn integraseremmers?

A

dna virus niet in gastheercel integreet

  • dolutegravir
  • raltgravir
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is pre expositie prfylaxe en post en welke geneesmiddele?

A

pre = bij mensen die risico lopen op hiv; innemen rond moment van geslacgr gemeenscga
post= iemand die geslachgemeenschap heeft gehad met iemand die risico loopt
binnen 72 uur kuur innemen
- tenefovir
- emtricitabine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke geneesmiddel gebruik je bij infuenza?

A

influenza; oseltamivir en zanamivir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly