Verteren Flashcards

1
Q

Actief transport

A

Transport van stoffen dat energie kost (van lage naar hoge concentratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Additieven

A

Toegevoegde stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ADI

A

Aanvaardbare dagelijkse inname, zonder dat je gezondheid in gevaar loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aminozuur

A

Organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese (vorming) van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Amylase

A

Enzym om zetmeel af te breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antioxidanten

A

Additieven die een voedingsmiddel beschermen tegen aantasting van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anus

A

Kringspier die de endeldarm afsluit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Appendix

A

Het wormvormig aanhangsel van de blinde darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cholesterol

A

Tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conserveren

A

Het langer houdbaar maken van voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Darmflora

A

De bactieriën in de dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Darmplooien

A

De darmwand van de dunne darm is ontplooit. Deze darmplooien zorgen voor een enorme oppervlaktevergroting. Op de plooien bevinden zich talrijke uitstulpingen, de darmvlokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Darmsap

A

Sap dat enzymen bevat die de vertering van eiwiteen en koolhydraten voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Darmvlokken

A

De vlokkige aanhangsels in de darmen (vooral de dunne darm) die de oppervlakte vergroten en microvilli op de cellen bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dipeptide

A

Stof waarvan elk molecuul bestaat uit twee aminozuureenheden. Een dipeptide ontstaat uit twee aminozuren door condensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eiwit

A

Een stof waarvan elk molecuul is opgebouwd uit veel aminozuur-eenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Eiwitsynthese

A

Het maken van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Emulgatoren

A

Toegevoegde stof aan voedels om water met vet te mengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Emulgeren

A

Van grote vetdruppels kleine vetdruppeltjes maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Enzymen

A

Biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf gebruikt te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Essentiëel aminozuur

A

Aminozuur dat je per se via je voedsel moet binnen krijgen en niet zelf kunt aanmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Essentiëel vetzuur

A

Bepaalde onverzadigde vetzuren die niet in je lichaam kunnen worden gemaakt uit andere organische stoffen. Deze vertzuren moeten in het voedsel voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Feces

A

Ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gal

A

Afscheidingsproduct van de lever, dat een mengsel is van o.a. galzure zouten. Deze galzouten emulgeren vetten en bevorderen de vertering van vetten

25
Q

Indicator

A

Stof om een andere stof mee aan te tonen

26
Q

Koolhydraat

A

Zijn voedingsstoffen (“suikerketens”) die door het lichaam als brandstof worden gebruikt

27
Q

Lactose

A

Melksuiker

28
Q

Lever

A

Orgaan in de buikholte dat bij vele processen betrokken is o.a. vertering, stofwisseling, bloedvorming en afbraak en uitscheiding

29
Q

Lipase

A

Enzym van de alvleesklier dat vetten splitst tot glycerol en drie vetzuren

30
Q

Lipiden

A

Vetten

31
Q

Maagportier

A

De kringspier tussen de maag en de twaalfvingerige darm. De maagportier werkt o.i.v de pH in de twaalfvingerige darm. De maagportier laat een klein beetje van de voedselbrij door naar de twaalvingerige darm.

32
Q

Maltase

A

Enzym dat maltose afbreekt tot twee moleculen glucose

33
Q

Microvilli

A

Microscopische uitstulping van het celmembraan die het oppervlakte van cellen drastisch vergroten. Microvilli zijn te vinden in de blinde darm

34
Q

Monosacharide

A

Suikers met één ringstructuur in het molecuul, veelal met vijf of zes C-atomen, zoals glucose, fructose en ribose. Uit monosachariden worden di- en polysachariden opgebouwd

35
Q

Onverzadigd vetzuur

A

Vetzuur met minstens 1 dubbele koolstofbinding

36
Q

Pancreas

A

Alvleesklier

37
Q

Pasteuriseren

A

Een proces in de voedselindustrie dat schadelijke bacteriën in aan bederf onderhevige voedselproducten vernietigd door het voedels kort te verhitten zonder het product te beschadigen

38
Q

Pepsine (peptase)

A

Enzym afgegeven door de maag om eiwitten af te breken tot kleinere polypeptiden

39
Q

Pepsinogeen

A

Inactief pro-enzym, welke onder invloed van zoutzuur geactiveerd kan worden tot pepsine

40
Q

Peptidase

A

Enzym dat polypeptiden afbreekt tot losse peptiden (aminozuren)

41
Q

Peristaltiek

A

Golvende afwisselende samentrekkinh van lengte- en kringspieren van de darm en andere holle organen

42
Q

Polypeptide

A

Aminozuurketen

43
Q

Poortader

A

Bloedvat dat loopt van de dunne darm naar de lever

44
Q

Proteïnen

A

Eiwitten

45
Q

Provitamine

A

Voedingsstof waaruit in het lichaam een vitamine kan worden gevormd

46
Q

Resorptie

A

Opname van stoffen uit de darmwand

47
Q

Spoorelement

A

Mineralen die je slechts in geringe hoeveelheden nodig hebt

48
Q

Steriliseren

A

Met pasteuriseren vergelijkbaar proces met een veel hogere temperatuur waardoor de smaak sterk verandert omdat de eiwitten in het gesteriliseerde product door de hoge temperatuur chemische wijzigingen ondergaan

49
Q

Trypsine

A

Enzym dat lange polypeptiden splitst in kleine polypeptiden

50
Q

UHT-sterilisatie

A

Ultra High temperature, een machine blaast superhete stoom waardoor bactieriën de temperatuurshock niet overleven in het voedsel (conserveringsmethode)

51
Q

Verzadigd vetzuur

A

Vetzuur, waarbij de C-atomen door enkele bindingen met elkaar verbonden zijn

52
Q

Vet

A

Organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen

53
Q

Vitaminen

A

Stof die ervoor zorgt dat men gezond blijft. Vitaminen of de voorlopers ervan, provitaminen moeten in kleine hoeveelheden in voedsels aanwezig zijn

54
Q

Voedingsmiddel

A

Alles wat je eet of drinkt

55
Q

Voedingsstof

A

Bruikbaar bestandsdeel van voedsel. Voedingstoffen worden opgenomen door een organisme of een cel of verteerd tot de stoffen die kunnen worden opgenomen

56
Q

Voedingsvezels

A

Verzamelnaam voor stoffen in plantaardig voedsel, die niet door menselijke enzymen kunnen worden afgebroken, bestaande uit de celwanden

57
Q

Voedselvergiftiging

A

Bacteriën en schimmels geven gifstoffen af in bedorven voedsel, waarvan je ziek kunt worden

58
Q

Zetmeel

A

Polysacharide, ontstaan door aaneenkoppelen van glucose, is een reserve voor energie