VERB TENSES 1 Flashcards

1
Q
  1. Ervaren
A

Perfect - hebben + ervaren (yes really)
Imperfect - ervoer & ervoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Slapen
A

Perfect - hebben + geslapen
Imperfect - sliep, sliepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Opvangen
A

Perfect - hebben + opgevangen
Imperfect - ving op OR vingen op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Trekken
A

Perfect - zijn + getrokken
Imperfect - trok, trokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Schuilen
A

Perfect - hebben + gescholen
Imperfect - schuilde/school & schuilden/scholen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Genieten
A

Perfect - hebben + genoten
Imperfect - genoot, genoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Waaien
A

Perfect - zijn + gewaaid
Imperfect - waaide/ woei & waaiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Tegenvallen
A

Perfect - zijn tegenvallen
Imperfect - viel tegen, vielen tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Ontbreken
A

Perfect - hebben + ontbroken
Imperfect - ontbrak, ontbraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Ruiken
A

Perfect - hebben + geroken
Imperfect - rook, roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Druipen
A

Perfect - zijn gedropen
Imperfect - droop, dropen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Dichtdoen
A

Perfect - hebben + dichtgedaan
Imperfect - deed dicht, deden dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Aanspreken
A

Perfect - hebben + aangesproken
Imperfect - sprak aan, spraken aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Aanbreken
A

Perfect - hebben + aangebroken
Imperfect - brak aan, braken aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Zwerven
A

Perfect - hebben + gezworven
Imperfect - zwierf, zwierven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Flauwvallen
A

Perfect - zijn + flauwgevallen
Imperfect - viel flauw, vielen flauw

17
Q
  1. Afvallen
A

Perfect - is afgevallen
Imperfect - viel af, vielen af

18
Q
  1. Kruipen
A

Perfect - zijn + gekropen
Imperfect - kroop, kropen

19
Q
  1. Volhouden
A

Perfect - hebben volgehouden
Imperfect - hield vol, hielden vol

20
Q
  1. Vergeten
A

Perfect - zijn + vergeten
Imperfect - vergat, vergaten

21
Q
  1. Voorbijkruipen
A

Perfect - zijn + voorbijgekropen
Imperfect - kroop voorbij, kropen voorbij

22
Q
  1. Meevallen
A

Perfect - zijn + meegevallen
Imperfect - viel mee, vielen mee

23
Q
  1. Varen
A

Perfect - zijn + gevaren
Imperfect - voer, voeren