Vegetatiekunde Flashcards

1
Q

Wat is een vegetatieopname?

A

een document dat je vertelt welke plantensoorten op een bepaalde plek en op een bepaald moment samen voorkomen en met welke hoeveelheden die soorten daar groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Keuze proefvlak moet aan 2 eisen voldoen, welke?
Hoe wordt het proefvlak gemarkeerd?

A
  1. voldoende groot
  2. homogeen en dus representatief

Kan gemarkeerd worden door ijzeren spoelen bij PQ’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke methode wordt het meest gebruikt en welke 2 gegevens combineert deze methode?

A

De klassieke schaal volgens Braun-Blanquet. Deze schaal combineert voor iedere soort die in het proefvlak wordt aangetroffen, twee belangrijke aspecten, te weten abundantie (aantal individuen) en bedekking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekene de codes 2 en 4 binnen de schaal van Blanquet?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke andere methode wordt veel gebruikt?

A

Tansley, vooral in de toegepaste plantensociologie. De opnamen worden gemaakt om een snelle maar toch enigszins kwantitatief onderbouwde indruk van een perceel of terrein te krijgen. Het voorkomen van de aanwezige soorten wordt minder nauwkeurig geschat en de methode stelt geen eisen aan homogeniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In de natuur komen zowel binnen als tussen plantengemeenschappen allerlei grenzen voor, variërend van scherp tot geleidelijk. Hoe worden deze grenzen genoemd?

A

Limes convergens(scherp)
Limes divergens (geleidelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer zie je scherpe grenzen en wanneer geleidelijke grenzen?

A

Scherpe grenzen zijn meestal het gevolg van sterke en onregelmatige schommelingen in milieufactoren. De hoge mate van dynamiek gaat gepaard met grove patronen en soortenarme gemeenschappen, waarin een of enkele soorten domineren.

Geleidelijke overgangen heersen op ieder plekje in de gradiënt net wat andere omstandigheden, maar die wel stabiel in de tijd zijn. De vegetatie is vaak soortenrijk en er zijn geen soorten in staat om de begroeiing te domineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de vuistregel voor het bepalen van de oppervlakte van het proefvlak?

A

De hoogte van de begroeiing in het kwardraad.
Zo krijg je bij bomen van 10 meter hoog een vlak van 100m2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke gelaagdheid hebben een akker en een bos?

A

Akker: 2 lagen-> moslaag en kruidlaag
Bos: 4/5 lagen-> mos, kruid, struik, boom, hoge boom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is sociabiliteit?

A

De vijfdelige schaal voor de sociabiliteit volgens Braun-Blanquet. De gegevens worden per soort achter de waarde van de gecombineerde schatting geplaats, verbonden door een punt. De waarde “3.2” betekent dat de desbetreffende soort tussen de 25-50% van het proefvlak bedekte en in groepen groeide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat geeft de fenologie aan en welke afkortingen worden hiervoor gebruikt?

A

Of planten bloeiend voorkomen / alleen vegetatief / zaad vormend / sporen vormend
k=kiemplant
v=vegetatief
kn=bloemknop
fl=bloeiend
fr=met vrucht
dis=uitgezaaild / oude bloeistengels aanwezig
Kruis=afgestorven
sp=spoorvormend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is men in NL begonnen met vegetatieopnamen volgens de methode Braun-Blanquet?
En hoeveel zijn er sindsdien gemaakt?
Waar worden deze bewaard?

A

1927
650.000 vegetatieopnamen
in de Landelijke Vegetatie Databank (LVD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de afmeting van een proefvlak voor:
- mossen
- weide
- hooiland
- struweel
- bos

A
  • mossen 0,1-0,3 m2
  • weide 1-4
  • hooiland 5-10
  • struweel 20-40
  • bos 100-400
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Plantengemeenschap?

A
  • afgebakend deel van het vegetatiedek met een herkenbare structuur en min of meer vaste samenstelling van plantensoorten
  • karakteristieke structuur in ruimte (horizontaal en verticaal) en tijd
  • karakteristieke standplaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verschil taxonomie en syntaxonomie?

A

syntaxonomie = classificatiesysteem voor plantengemeenschappen (syntaxa = pg)
Taxonomie= een vakgebied in de biologie dat zich bezighoudt met het vinden, onderscheiden en beschrijven, benoemen en indelen van alle levende organismen op basis van gemeenschappelijke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie heeft de moderne Taxonomie uitgevonden?

A

De Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus wordt beschouwd als de grondlegger van biologische taxonomie. Hij ontwikkelde een systeem waarin organismen geclassificeerd werden op basis van gedeelde kenmerken, en bedacht de binominale nomenclatuur voor de benoeming van soorten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hiërarchische niveaus in taxonomie?

A

Klasse, orde, verbond, onderverbond, associatie, subassociatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe eindigen de klasse, orde, verbond en associatie? En hoeveel klassen, verbonden en associaties zijn er?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn diagnostische soorten?

A

Kensoorten: komen in plantengemeenschap vaker of in grotere hoeveelheden voor dan in alle andere plantengemeenschappen

Differentiërende soorten: komt wel voor in de ene maar niet in de andere plantengemeenschap die erop lijkt.

Voorbeeld
Calluna vulgaris (Struikheide):
−Kensoort voor de Klasse van de droge heiden (r20)
−Differentiërende soort voor het Berken-Eikenbos (r45Aa3) ten opzichte van het Beuken-Eikenbos (r45Aa4)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn begeleidende soorten?

A

−constante soorten (vaak aanwezig)
−overige soorten (soms aanwezig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarvoor staan kA, kV, kK en bg in de veldgids?

A

kensoort Associatie
kensoort Verbond
kensoort Klasse
begeleidende soort

22
Q

Laat zien hoe je een Klasse, orde, verbond, associatie en subassociatie kan noemen (letters en cijfers)

A
23
Q

Wat betekent het eerste en tweede getal in de presentielijst uit synbiosys?

A
  1. Presentiegetal: percentage van
    de vegetatie-opnamen van deze
    plantengemeenschap waarin de
    soort is aangetroffen (trefkans)
  2. is gemiddelde %bedekking in de vegetatieopnamen (is dit trouwgraad?)
24
Q

Wat is trouwgraad?

A
  • Mate van gebondenheid van soorten aan vegetatietypen wordt trouw genoemd
    −soorten komen systematisch méér voor in bepaalde plantengemeenschappen dan in andere.
    −“Méér” is een overwicht in presentie, maar ook een overwicht in bedekking
    *Trouwgraad wordt bepaald door vergelijking van presentie en de bedekkingsgraad van de soort in verschillende plantengemeenschappen
25
Q

Wat zijn verzadigde plantengemeenschappen?

A

Floristisch volledig ontwikkeld; veel kensoorten, differentiërende en constante soorten in “juiste” verhouding

26
Q

Onverzadigde plantengemeenschappen?

A

− relatief soortenarm
- kensoort associatieniveau ontbreekt
- 1 of 2 soorten zijn dominant, die dat in de pg niet is

als dominatie soort in klasse thuishoort: Rompgemeenschappen
als dominante soort niet in klasse thuishoort: derivaatgemeenschap

27
Q

Oorzaken ontbreken van kensoorten?

A

−Onvolledige ontwikkeling. Bv bij pionier-vegetaties: bepaalde soorten zich al wel gevestigd maar (meer kritische) diagnostische soorten nog niet
−Kensoorten verdwenen door ongunstige antropogene beïnvloeding. Bv, verzuring, verdroging, vermesting, aanplant exoten, betreding, etc.

28
Q

Definitie Rompgemeenschappen?

A

Plantengemeenschap die slechts ken en differentiërende soorten van eenheden boven het niveau van de associatie heeft, naast begeleidende soorten, waarbij de dominante soort(en) in de klasse niet vreemd zijn, oftewel regelmatig in vegetatie van deze klasse voorkomen

29
Q

Wat is vegetatie?

A

Het begrip vegetatie is door Westhoff (1951) gedefinieerd als de “ruimtelijke massa van plantenindividuen, in samenhang met de plaats waar zij groeien en de rangschikking die zij uit zichzelf hebben aangenomen”

30
Q

Hoe noem je concrete en abstracte vegetatie?

A

Concreet = fytocoenose
Abstract = fytocoenon

31
Q

Verschil tussen flora en vegetatie

A

flora = opsomming van de planten (soorten) die in een bepaald gebied kunnen worden aangetroffen.
vegetatie = daadwerkelijke begroeiing waar je doorheen kunt lopen

32
Q

Wat zijn epifyten?

A

Soorten die op andere soorten groeien

33
Q

Noem een aantal vormen van directe interactie tussen planten.

A

Epifytisme, parasitisme, symbiose

34
Q

Wat zijn indirecte interacties?

A

Bijvoorbeeld soorten die elkaar bescherming tegen zon of vraat van dieren, zoals goudhaver op kan komen nabij Kattendoorn of Kruisdistel

35
Q

Wat is mutaualiteit of massa effect?

A

In grote hoeveelheden bij elkaar groeien zoals de beuk in het beukenbos, die elkaar beschermen tegen de zon.

36
Q

Noem de soorten van directe en indirecte interactie tussen plantensoorten en geef aan voor wie die voordeling is.

A

Direct:
- epifytisme
- lianengroei
- symbiose
- parasitisme

Indirect:
- bescherming
- massa-effect
- via strooisellaag
- concurrentie

37
Q

Welke verschillende soorten strategieën heeft men binnen plantengemeenschappen en noem een voorbeeld van een plantengemeenschap per type strategie.

A

Volgens Stortelder: uitwijkers, trotseerders en omvormers

  1. uitwijkers: pg zoeken door bijv hoge dynamiek steeds nieuwe plaatsen op: denk aan rivieroevers, akkers en ruderale milieus, in het buitenland ook aan woestijnen.
  2. trotseerders: aangepast aan extreme milieus, hebben speciale aanpassingen ontwikkeld, bijv Zeegrasvelden en de begroeiingen van slikken en van stuifzanden. Vaak soortenarm
  3. omvormers: zetten omstandigheden naar hun hand, vaak veel biomassa en grote soortenrijkdom, Duidelijke voorbeelden van deze strategie zijn hoogvenen en in het buitenland tropische regenbossen.
38
Q

Wat is plantensociologie en noem 2 synoniemen

A

vakgebied binnen de biologie dat de vegetatie als object van onderzoek heeft (ook wel vegetatiekunde of fytosociologie genoemd)

39
Q

fytocoenose of plantengemeenschap?

A

begroeiing, plantengemeenschap in concrete zin op een bepaalde plek (waar je dus in kunt staan)

40
Q

fytocoenon of syntaxon?

A

vegetatietype, plantengemeenschap in abstracte zin (een beschrijving of definitie dus, van een bepaalde vegetatie met een relatief stabiele soortensamenstelling, structuur en standplaats)

41
Q

van welke factoren is het ontstaan van de plantengemeenschap afhankelijk?

A

Omgevingsfactoren zoals
zuurgraad
voedselrijkdorm
vocht
textuur
landgebruik
beheer

42
Q

Wat is de trouw?

A

De specifieke gebondenheid van een soort aan de bepaalde plantengemeenschap (vergelijking van presentie en bedekkingsgraad van de soort in verschillende pg’s). Op basis van trouwgraad wordt onderscheid gemaakt in kensoorten, differentierende soorten, constante soorten en begeleiders.

43
Q

Wat is een constante soort?

A

Komt voor in 60% van de veg opnamen van een pg

44
Q

Wat is fenologie

A

De studie van het verloop van de levensuitingen van planten gedurende het seizoen; denk hierbij onder meer aan uitlopen, blad vormen, knop vormen, bloeien, vrucht vormen en blad laten afvallen

45
Q

Geef 2 voorbeelden van vegetatiedynamiek

A
  1. Fluctuatie: het optreden van onregelmatige, niet seizoensgebonden, zich vaak over meer jaren uitstrekkende schommelingen in de floristische samenstelling van een plantengemeenschap
  2. Successie: proces van opeenvolging van verschillende plantengemeenschappen op een bepaalde plaats in de loop der tijd; een successiereeks wordt ook wel ontwikkelingsreeks genoemd
46
Q

Wat is cyclische successie?

A

Ontwikkeling van vegetatie waarbij latere stadia door een natuurlijk proces of door ingrijpen van de mens terug worden gezet naar een jong stadium; voorbeelden zijn het verjongen van heide als gevolg van brand of ten gevolge van het afsterven van oude struiken, of het open vallen van een bos door storm

47
Q

remote sensing?

A

verzamelnaam voor beelden die vanuit de lucht (met vliegtuigen of drones) of vanuit de ruimte (met satellieten) worden gemaakt (letterlijk: waarnemen op afstand)

48
Q

Verschil tussen discrete en graduele vegetatiepatronen?

A

Discrete patronen: sterke gradiënt in omgevingsfactoren
Graduele patronen: vlakke gradiënt in omgevingsfactoren

49
Q

Ellenbergwaarden: is de waarde voor een basische indicatie hoog of laag? En voedselrijk? En nat? En maaitolerant?

A

basisch = hoog
nat= hoog
voedselrijk=hoog
maaitolerant=hoog

50
Q
A