Validiteit (H7) Flashcards

1
Q

Soorten validiteit

A
  • Inhoudsvaliditeit
    Betekent in welke mate de testitems de psychologische eigenschap meten. Kan door afzonderlijke testitems of alle testitems samen te benaderen. Komt de inhoud van de test overeen met de psychologische eigenschap die gemeten moet worden.
  • Indruksvaliditeit
    De indruk dat de test meet wat hij behoort te meten, dit is subjectief.
  • Begrips- of Constructvaliditeit
    Onderzoeken of de test sterk correleert met een andere test die soortgelijke eigenschap meet. In hoeverre kan de test gezien worden als een goede weergave van de eigenschap. Dit wordt cijfermatig berekent.
  • Criteriumvaliditeit
    Test wordt vergeleken met een onafhankelijke meting van de eigenschap die de test wilt meten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vormen van criteriumvaliditeit

A

Concurrente validiteit: De relatie tussen een test en een actuele meting van de eigenschap waarvoor de test bedoeld is nagaan.

Predictieve validiteit: In hoeverre de test een latere meting voorspelt van de eigenschap waarvoor de test bedoeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe valide moet een test zijn?

A

Vuistregel:
0,50 = goed
0,30 = middelmatig
0,10 = zwak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly