Schaleren (H4) Flashcards
Soorten antwoordschalen
Een antwoordschaal is de manier waarop een antwoord uitgelokt kan worden, uit een item.
Je hebt open- en gesloten antwoordvragen.
Open-antwoordvragen
Respondenten mogen vrij antwoorden op dit item.
Denk aan WISC test, waarbij je 2 begrippen aan elkaar moest linken.
Gesloten-antwoordvragen
Respondenten kunnen enkel kiezen uit een aantal antwoordalternatieven. Hierdoor zijn deze veel makkelijker te scoren. Er zijn een aantal soorten:
- Meerkeuzevragen
Hier is een kans op gokken mogelijk en kan geneutraliseerd worden door giscorrectie of hogere eisen. Partiële kennis kan hier ook toegepast worden.
- Checklist
Aankruisen van uitspraken die passen in de situatie.
- Beoordelingsschalen
Uitspraken gelinkt aan een getal aankruisen. Door het getal makkelijk te verwerken.
- Likert-schaal
Bestaat uit een reeks beweringen. Antwoord kan gegeven worden in meerdere opties van helemaal niet eens tot helemaal eens.
- Semantische differentiaal
Beoordelingsschaal waarbij de uiteinden telkens twee tegenovergestelde begrippen bevatten.
- Grafische responsschaal
Beoordelingsschaal met een grafische voorstelling. Kan vooral handig zijn bij werken met kinderen.
- Gedwongen-keuzevragen
Respondent krijgt een aantal uitspraken, vervolgens kiest hij welke het best bij hem past. De scoring voor deze schaal is ipsatief. De score wordt dus niet vergeleken met anderen, maar enkel onderling.
Van ruwe scores naar afgeleide uitslagen
Stap 1. Berekenen van ruwe scores
Totaalscore berekenen over geheel of subtest. Bij prestatieniveautest is het simpelweg de scores optellen. Bij gedragswijze moet aangekruist worden in hoeverre bepaalde gedragswijzen kenmerkend zijn voor de persoon.
Stap 2. Omzetting naar een afgeleide uitslag
De uitslagen moeten vergeleken worden met iets om zo te kunnen zien waar het in de situatie valt. Er zijn 3 soorten vergelijkingsschalen die men kan gebruiken.
- Normgerelateerde vergelijking
De uitslagen worden vergeleken met een normgroep om zo in te schatten hoe je scoort tegenover je naasten. De afgeleide score is dus relatief, bij verschillende normgroepen zullen de scores ook verschillen.
- Criteriumgerelateerde vergelijking
De uitslagen worden vergeleken met het criterium, je test wat de persoon weet tegenover bepaalde doelstellingen. Hier wordt gewerkt met een absolute norm, dit is wanneer er vooraf bepaald wordt aan welk criterium iemand moet voldoen.
- Persoonsgerelateerde vergelijkingen
De uitslagen worden vergeleken met dezelfde persoon, je krijgt dan ipsatieve scores. Dit kan door de persoon een test voor te leggen waarbij hij een keuze maakt tussen twee interessegebieden of wanneer je dezelfde eigenschap over tijd vergelijkt.