Vaktermen Flashcards
Anteflexie =
Naar voren brengen van een arm of been, naar buigen van het hoofd.
Retroflelxie =
Het naar achteren bewegen van een arm, been of hoofd.
Palmairflexie in het polsgewricht =
Buigen van de hand.
Dorsaalflexie =
Strekken van de hand, optrekken van de voet, achteroverbrenger van de romp.
Ventraalflexie =
Naar voren buigen van de romp.
Extensie =
Strekken van de armen, strekken van de rug, achteroverbrenger van het hoofd.
Hyperextensie =
Het overstrekken van de arm, het been, de nek.
Abductie =
Bewegen van de arm of het been van het lichaam af.
Adductie =
Bewegen van de arm of het been naar het lichaam toe
Lateroflexie =
Het buigen van de cervicale wervelkolom in zijwaartse richting.
Laterorotatie en mediorotatie =
zijwaarts bewegen van het schouderblad.
Protractie =
Het naar lateraal en terug naar mediaal bewegen van de schouder bladen.
Elevatie =
Het optrekken van de schouders waarbij de scapulae naar craniaal schuiven.
Detractie =
Schuiven de scapulae naar caudaal.
Endorotatie =
Naar binnen draaien van de arm in het schoudergewricht. Naar binnen draaien van het been in het heupgewricht.