Unité 1 - Parler Flashcards
1
Q
Zo niet/anders
A
Sinon
2
Q
Problemen hebben
A
Avoir des soucis
3
Q
Loslaten
A
Lâcher
4
Q
Het korte verhaal
A
La nouvelle
5
Q
Uitrusten
A
Se reposer
6
Q
Efficiënt
A
Efficace
7
Q
Naar mijn mening
A
À mon avis
8
Q
De afdaling
A
La descente
9
Q
Een seintje geven
A
Faire un signe
10
Q
Zich concentreren
A
Se concentrer
11
Q
In geval van nood
A
En cas d’urgence
12
Q
Het evenwicht
A
L’équilibre (m)
13
Q
Bevallen/leuk vinden
A
Plaire
14
Q
De borst
A
La poitrine
15
Q
Zich ontspannen
A
Se détendre