unit 1 lesson 1 ne en Flashcards
1
Q
aan de andere kant
A
on the other hand
2
Q
aanvaller
A
forward
3
Q
aarzelen
A
hesitate
4
Q
afslaan
A
turn (ed) down
5
Q
afval
A
rubbish
6
Q
echter
A
however
7
Q
erop aandringen, erop staan
A
insist
8
Q
flitser
A
flash
9
Q
gek worden
A
go nuts
10
Q
gemeen hebben
A
have in common
11
Q
gerustgesteld
A
reassured
12
Q
het geluk hebben
A
am fortunate
13
Q
hoe gaat ‘t met je studie?
A
how are your studies coming along?
14
Q
hoeveelheid
A
amount
15
Q
inderdaad
A
as a matter a fact
16
Q
ingenieur
A
engineer
17
Q
kortom
A
in short
18
Q
ondanks
A
despite
19
Q
ondernemer
A
entrepreneur
20
Q
onthullen
A
reveal
21
Q
overhandigen
A
hand(ed)
22
Q
pakken
A
grab
23
Q
sluipen
A
sneak
24
Q
stagiair
A
intern
25
stoppen met de opleiding
drop out of school
26
stroom
current
27
toegeven
admit
28
uitbrengen
release
29
uiteindelijk
eventually
30
uitsluiten
rule out
31
vervuiling
pollution
32
voorlopig
for now
33
vorig
previous
34
winst
profit
