uitdrukkingen Flashcards
1
Q
aan banden leggen
A
onder controle houden, beheersen
2
Q
in het gedrang komen
A
samenkomst van mensen, drukte
3
Q
over één kam scheren
A
alles op dezelfde wijze behandelen
4
Q
de spuigaten uitlopen
A
iets uit de hand loopt
5
Q
aan de kaak stellen
A
duidelijk maken dat je iets verkeerd vindt
6
Q
een goede sier maken
A
een vrolijke leven leiden
7
Q
geen zoden aan de dijk zetten/brengen
A
dat helpt de zaak niet vooruit
8
Q
de kroon spannen
A
overtreffen, dat overtreft alles
9
Q
op zijn beloop laten
A
iets op vrije loop laten
10
Q
geen spaander heel laten
A
alles compleet vernietigen