leerstof 6e jaar: woordenschat Flashcards

1
Q

uitgebreid verslag

A

relaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

besluit genomen door overheidsorgaan

A

resolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoede

A

qui-vive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rechtzetting, correctie van een fout

A

rectificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kritische beoordeling in krant of tijdschrift

A

recensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in eer en goede naam hersteld

A

rehabiliteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitdagend

A

provocerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

immuun

A

resistent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

overblijfselen

A

restanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bijzonder gunstig of aantrekkelijk

A

riant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

terugbrengen naar het vaderland

A

repatriëring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

volksstemming of volksraadpleging

A

referendum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kort uitstel

A

respijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het aantal leden van een vergadering vereist om wettelijke besluiten te nemen

A

quorum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de regels en voorschriften in het internationaal diplomatiek verkeer

A

protocol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de betrekkelijkheid van iets inzien - minder maken dan dat het is

A

relativeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

antwoord/reactie

A

respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geldend, van kracht zijnde

A

vigerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

onbereikbaar ideaal

A

utopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat te maken heeft met de geslachtorganen

A

venerisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

schatten

A

taxeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

subjectief, een bepaalde mening

A

tendieus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

doorschijnend

A

transparant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ziekteverschijnselen

A

symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

plat/onbeschaafd

A

vulgair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

eensgezind/eenparig

A

unaniem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat te maken heeft met de mondelinge taalgebruik

A

verbaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

openstaand, niet ingevuld

A

vacant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

kunstmatig vervaardigd

A

synthetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

handelsovereenkomst

A

transactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

blijvende psychische stoornissen als gevolg van een schokkende ervaring uit het verleden

A

trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

ordinair/alledaags/onbeduidend

A

triviaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

gezond, in staat om te werken

A

valide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

de juistheid van iets onderzoeken

A

verifiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

verdraagzaam tegenover andersdenkenden

A

tolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

veranderlijk, niet vast

A

variabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

streven om zich af te scheiden

A

separatisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

steng onderzoek die bepaalt of iemand betrouwbaar is

A

screenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

vervangingsmiddel

A

surrogaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

griezillig, somber

A

sinister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

onveranderlijk, telkens opnieuw terugekerend

A

stereotiep/statisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

aanmanen

A

spoorde aan/ sommeerde

43
Q

vredig, rustig, kalm

A

sereen

44
Q

gericht op omverwerping van de bestaande orde

A

subversie

45
Q

helder en aangenaam klinkend

A

sonore

46
Q

belasting op erfenissen

A

sucessierecht

47
Q

stillvallen, stoppen met groeien

A

stagnatie

48
Q

betrouwbaar, stevig

A

stabiel/solide

49
Q

zonder gevolg klasseren, niet verder behandelen

A

seponeren

50
Q

kort, beknopt, samenvattend

A

summier

51
Q

imiteren, nabootsen

A

simuleren

52
Q

gezond maken

A

saneren

53
Q

uitverkoren

A

select

54
Q

eenvoudig, zonder dikke nek

A

pretentieloos

55
Q

tegennatuurlijke zien als iets opwindends

A

pervers

56
Q

uitgaande van feiten, niet van mooie thëoriëen

A

pragmatisch

57
Q

elitair, verwaand, vol pretentie

A

pretentieus

58
Q

pijnlijk, moeilijk

A

peribel

59
Q

de rand

A

periferie

60
Q

woord vooraf, voorwoord

A

proloog

61
Q

een vroeger voorval waar men zich kan beroepen bij het nemen van een beslissing

A

precedent

62
Q

geloofwaardig

A

plausibel

63
Q

de vereisten waaraan een sollicitant moet voldoen om in aanmerking te komen

A

profiel

64
Q

manier waarop iets wordt behandeld, gang van zaken

A

procedure

65
Q

voorspelling

A

prognose

66
Q

schilderachtig

A

pittoresk

67
Q

de eerste, voornaamste

A

primair

68
Q

geven

A

verlenen

69
Q

tonen, openbaren

A

manifesteren

70
Q

pijn doen, erg laten lijden

A

teisteren

71
Q

vorm geven

A

boetseren

72
Q

het hebben over

A

thematiseren

73
Q

een hoger punt bereiken

A

opklimmen

74
Q

zeggen dat iets zo is, zonder bewijs te hebben

A

beweren

75
Q

bouwen

A

construeren

76
Q

vast en beslist

A

garanderen

77
Q

herleiden

A

reduceren

78
Q

bevestigen dat je het ermee eens bent

A

beamen

79
Q

opdelen

A

ontleden

80
Q

uitdagen

A

provoceren

81
Q

kritiek geven

A

bekritiseren

82
Q

bepalen

A

determineren

83
Q

in stand houden, iets laten bestaan

A

bestendigen

84
Q

volgen

A

nastreven

85
Q

weg gaan, uit elkaar vallen

A

vergaan

86
Q

voorgoed opgeven, verwerpen

A

afzweren

87
Q

vragen

A

ontfutselen

88
Q

consideren, zien

A

beschouwen

89
Q

breedvoerig spreken over iets

A

uitweiden

90
Q

zorgen dat iets komt, bedrijven

A

stichten

91
Q

iemand tot op de grond overtuigen van iets

A

doordringen

92
Q

samenbrengen

A

versmelten

93
Q

bemachtigen

A

veroveren

94
Q

het leuk hebben

A

genieten

95
Q

verdediging voeren

A

pleiten

96
Q

ergens uit voortkomen

A

voortvloeien

97
Q

toelichten

A

becommentariëren

98
Q

gestegen

A

toegenomen

99
Q

iemand enthousiast maken voor een creatieve uiting

A

inspireren

100
Q

hetzelfde, kloppen

A

rijmen

101
Q

bestaan

A

existeren

102
Q

noemen

A

formuleren

103
Q

inzitten met

A

zich bekommeren om

104
Q

vermeerderen

A

vermenigvuldigd