tussenstop - 3 uitdaging: poëzie tijdens de grote momenten van het leven Flashcards

1
Q

Vers

A

= Gedicht bestaat uit enkele verzen/ versregels
 Niet noodzakelijk gelijk aan zin
 Zinnen kunnen uit verschillende versregels bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Enjambement

A

= zin die doorloopt over 1 of meer versregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Strofe

A

= onderdeel van gedicht
 Witregel na strofe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Refrein

A

= gedeelte in gedicht dat wordt herhaalt
 Ritme of structuur aanbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beeldspraak

A

= iets duidelijker of emotioneler onder woorden bergen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vergelijking en metafoor

A
  • Vergelijking
    = brengt woorden met elkaar in verband omdat er een overeenkomst is
     Beschrijft gelijkenis om boodschap duidelijker te maken
     Als, zoals, lijkt op, …
    Bv.
     Haar voeten zijn zo koud als ijs
  • Metafoor
    = er is spraken van vergelijking
     Enkel beeld wordt genoemd
     Beeld blijft over
    Bv.
     Die tomaat loop de kamer uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Personificatie

A

= een ding persoonlijke eigenschappen geven
 Niet levends, krijgt menselijke eigenschappen

Bv.
 De toekomst lacht je toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Synesthesie

A

= twee of leer zintuigen vermengen

Bv.
 Het maanlicht ritselt in een plas
 Maanlicht = zien
 Ritselt = horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Metonymie

A

= woord wordt vervangen door een ander woord op basis van gemeenschappelijk verband.
 GEEN GELIJKENIS

Bv.
 Ons museum heeft drie Van Goghs
 De schilderijen niet de maker van het schilderij
 Geef me een glas
 Geen leeg glas, maar wijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rijm

A

= klankovereenkomst tussen woorden of lettergrepen die in elkaars buurt staan

Bv.
 Plicht, gezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rijmschema

A

= je geeft aan welke regels uit het gedicht met elkaar rijmen
 Gepaard rijm
 A A B B
- Gekruist rijm
 A B A B
 Omarmend rijm
 A B B A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Assonantie en alliteratie

A

= letterrijmen
Klinkers en medeklinker worden herhaald

  • Assonantie = klinkerrijmen
     Herhaling van klinkers
     Ik wil haar graag vragen
     Blijf jij hier bij mij
  • Alliteratie = medeklinkerrijmen
     Herhaling van beginmedeklinkers
     Velden vol met engelhaar
     Zon en zee en feestgevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lay-out

A

= gedicht is opgebouwd uit verzen en strofes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ritme

A

= indruk van beweging in gesproken taal
 Ritme in gedicht wordt bepaald door klemtonen+ opeenvolging van lange en korte klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Herhaling

A

= nadruk op bepaalde woorden te leggen
 Woord komt meer in de aandacht van de lezer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stijlfiguren (4)

A
  • cliché
  • contrast
  • hyperbool
  • woordspelling
17
Q

cliché

A

= beeld wordt vaak gebruikt
 Verliest originaliteit
 Wordt voorspelbaar
(negatief)

18
Q

contrast

A

Contrast = twee tegengestelde elementen die tegen over elkaar staan
 Verschil beklemtoot de kernmerken van beide elementen
 Iets moois mooier laten klinken door er iets lelijks naast te zetten

19
Q

hyperbool

A

= overdrijving of situatie groter voorstellen
 Irritatie en emoties uit te drukken

Bv.
 Ik sta hier al uren te wachten

20
Q

woordspeling

A

= bewust gebruik van een woord of woorden in verschillende betekenissen
 Vaak komisch bedoeld
 Letterlijk ‘spel met taal’

Bv.
 Was ik maar een dichter, zo kun ik dichter bij jou zijn

21
Q

technieken(5)

A
  • rijm en rijmschema
  • assonantie en alliteratie
  • lay-out
    -ritme
22
Q

beeldspraak (4)

A
  • vergelijkingen en metafoor
  • personificatie
  • synesthesie
  • metonymie
23
Q

onderdelen van een gedicht

A
  • vers
  • enjambement
  • strofe
  • refrein