1 taal en identiteit Flashcards

1
Q

Formeel taalgebruik

A

Taalgebruik in een zakelijke officiële context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jargon

A

Taal die gebruikt wordt binnen een vakgebied of een groep mensen, vaktaal die voor een buitenstaander vaak moeilijk te volgen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Informeel taalgebruik

A

Taalgebruik in een ongedwongen context die tot de privé sfeer behoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tussentaal

A

Gaan dialect, maar ook geen standaardtaal m, ligt er tussen in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Jongerentaal

A

Taal die jongeren spreken, die snel veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Straattaal

A

Variëteit die gesproken wordt in een stad of dorp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Standaardtaal

A

Taalvariëteit die als norm gele. Bv, in journaal gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dialect

A

Mengtaal die jongeren van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijkse leven spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Taal identiteit

A

Kunt met taal aanduiden tot welke groep je behoort of wil identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociolinguistics

A

Tak van taalwetenschap die verband tussen taal en sociale groep bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gezinsjargon (2)

A

Incidenteel (Verzoekking)
Bewuste keuze (koosnaampjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gezinsjargon= taal voortdurend veranderd

A

Soms verandert relaties in gezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly