Tussenstop 2 Flashcards

1
Q

A, an

A

On , niet

Asociaal = Niet sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anti

A

Tegen, tegenover

Antithese = tegenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Foob

A

Angst

Aragnofobie = angst voor spinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Graaf, gram

A

Schrijven

Fotografie = schrijven met licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Homo

A

Gelijkaardig

Homogeen = van dezelfde oorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Loog

A

Woord, leer, wetenschap

Biologie = onderzoek van de natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mono

A

Enkel, alleen

Monotoon = eentonig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noom

A

Wet, kennis

Astronomie = kennis van de sterren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psyche

A

Geest, ziel

Psychologie = leer van de geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Scoop

A

Kijken

Telescoop = toestel om ver te kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tele

A

Ver

Telepathie = geesttoestand waarbij je over een afstand voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ante

A

Voor

Antecedent = iets wat voor iets anders heeft afgespeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aqua

A

Water

Aquarel = schilderij met waterverf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Co, con, com

A

Samen met

Coördinatie = in samenwerkend verband brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

E, ex

A

Uit, buiten

Extract = uittreksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In

A

Niet

Inadequaat = ongeschikt

In

Injectie = inspuiting

17
Q

Inter

A

Tussen

Interlinie = tussenregel

18
Q

Intro

A

Naar binnen

Introvert = naar binnen gekeerd

19
Q

Multi

A

Veel

Multipel = meervoudig

20
Q

Omni

A

Alles

Omnivalent = voor alles geldig

21
Q

Post

A

Na

Postscriptum = naschrift

22
Q

Pre

A

Voor

Preventie = het voorkomen

23
Q

Re

A

Terug

Reageren = iets terugdoen

24
Q

Terra

A

Aarde

Territorium = grondgebied

25
Q

Visie

A

Kijken

Televisie = op afstand kijken

26
Q

Xeno

Fobie

A

Vreemd

Angst

27
Q

Pseudo

A

Schijnbaar / onecht

Pseudovraag = valstrikvraag

28
Q

Geo

A

Land

Geometrie = landmeting

29
Q

Theo

A

God

Theofiel = vriend van God

30
Q

Niem

A

Naam

Synoniem = zelfde naam

31
Q

Fiel

A

Liefhebber

Bibliofiel = boekenliefhebber