toetsvragen Flashcards

1
Q

In welk van de volgende voorbeelden is er sprake van een probleem met de validiteit?

jouw bloeddrukmeting bij dezelfde patiënt geeft niet altijd hetzelfde resultaat als die van jouw collega

een bus die niet precies op de aangegeven tijd bij de halte stopt

Fouteen weegschaal die de ene keer 0,1 kg meer en de andere keer 0,1 kg minder aangeeft

een wekker die voorloopt

A

wekker die voorloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er zijn verschillende mogelijkheden om een samengesteld meetinstrument te valideren. Eén van de mogelijkheden is het vergelijken van de uitkomsten van een bepaald meetinstrument met een meting waarvan je verwacht dat deze een verband vertoont met de uitkomst van het meetinstrument dat je bestudeert. Welk soort validiteit bepaald je hiermee?

begripsvaliditeit

Foutinhoudsvaliditeit

criteriumvaliditeit

predictieve validiteit

A

criterium validiteit

Bij criteriumvaliditeit ga je na of de uitkomsten van het meetinstrument overeenkomen met de uitkomsten van een extern criterium waarvan je verwacht dat deze een verband met de uitkomst van het meetinstrument vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De validiteit van een meting is te verhogen door:

Goedhet ijken van het meetinstrument

herhaaldelijk meten

het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect

de meting laten uitvoeren door meerdere personen

A

ijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij betrouwbaarheid gaat het erom of de gemeten waarde overeenkomt met de werkelijke waarde.

FoutJuist

Onjuist

A

onjuist

Gaat om afwezigheid van toevallige fouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Om de betrouwbaarheid van een bepaalde meetmethode te bepalen spreek je met je collega-zorgverlener af dat jullie allebei, onafhankelijk van elkaar, dezelfde meting bij dezelfde patiënten doen. Achteraf kijken jullie in hoeverre de scores met elkaar overeenstemmen. Jullie bepalen hiermee de:

test-hertestbetrouwbaarheid

intrabeoordelaarbetrouwbaarheid

homogeniteit

Interbeoordelaarbetrouwbaarheid

A

inter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Er zijn verschillende manieren om de betrouwbaarheid van een meting te verhogen. Door welke maatregelen kan de betrouwbaarheid worden verhoogd?

het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect, de meting laten uitvoeren door meerdere personen en/of het raadplegen van experts

herhaaldelijk meten, het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect en/of de meting laten uitvoeren door meerdere personen

herhaaldelijk meten, het ijken van het meetinstrument en/of het raadplegen van experts

het ijken van het meetinstrument, het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect en/of het raadplegen van experts

A

herhaaldelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke van de volgende beweringen over betrouwbaarheid is juist?

Bij betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van systematische fouten.

Bij betrouwbaarheid gaat het erom of de gemeten waarde overeenkomt met de werkelijke waarde.

Bij betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van toevallige fouten.

Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of je wel meet wat je wilt meten.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stel, je werkt mee aan een onderzoeksproject met als doel het wachten in de wachtkamers van een bepaald ziekenhuis aangenamer te maken. Hiervoor ga je een aantal dagdelen in wachtkamers van verschillende afdelingen de gang van zaken observeren. Deze onderzoeksmethode is het best te typeren als een:

gestructureerde, niet-participerende observatie

gestructureerde, participerende observatie

ongestructureerde, participerende observatie

ongestructureerde, niet-participerende observatie

A

C.
Het gaat hier om een ongestructureerde observatie: er is geen sprake van concrete gedragingen die gescoord worden met een observatieschema. Het gaat hier om een participerende observatie: je maakt als onderzoeker zelf deel uit van de te observeren situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een focusgroepdiscussie is een discussie waarbij de onderzoeker van buitenaf het gedrag van de deelnemers observeert.

A

onjuist

Bij een focusgroepdiscussie voer je met een representatieve groep van ongeveer zes tot tien mensen een discussie over een bepaald onderwerp met als doel het genereren van ideeën, of het onderzoeken van achtergronden, mogelijke verklaringen of ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stelling:
Een nadeel van het gebruik van bestaande gegevens is dat er onbekende selectie kan zijn opgetreden van de personen waarvan je de gegevens in het onderzoek gebruikt.

A

juist

Een nadeel van het gebruik van bestaande gegevens is dat er onbekende selectie kan zijn opgetreden van de personen waarvan je de gegevens in het onderzoek gebruikt. Bij gebruik van statussen uit een bepaald ziekenhuis kun je je bijvoorbeeld afvragen of de patiëntenpopulatie uit dit ziekenhuis representatief is voor alle patiënten met de betreffende aandoening. Verschillen in opnamebeleid tussen academische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen leveren mogelijk verschillende patiëntenpopulaties op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Eén van de methoden voor onderzoek is het houden van een focusgroepdiscussie. Deze methode is het best te omschrijven als:

een discussie met een representatieve groep van ongeveer zes tot tien mensen over een bepaald onderwerp

een discussie waarbij gegevens verzameld worden door middel van gestructureerde vragen en vaststaande antwoordcategorieën

een discussie over een bepaald onderwerp waarbij de groepsdynamiek bestudeerd wordt

Fouteen discussie waarbij de onderzoeker van buitenaf het gedrag van de deelnemers observeert

A

A

Bij een focusgroepdiscussie voer je met een representatieve groep van ongeveer zes tot tien mensen een discussie over een bepaald onderwerp met als doel het genereren van ideeën, of het onderzoeken van achtergronden, mogelijke verklaringen of ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stel, je wilt in korte tijd veel gegevens verzamelen over een grote groep mensen. Welke methoden zijn hiervoor het meest geschikt?

bestaande dossiers of observatie

bestaande dossiers of vragenlijsten

Foutbestaande tests of interviews

focusgroepdiscussies of observatie

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

én van de stappen bij het uitvoeren van onderzoek is operationaliseren. Operationaliseren is:

het beschikbaar maken van bestaande informatie

het meetbaar maken van variabelen

het in de praktijk brengen van nieuwe onderzoeksresultaten

het operationeel maken van een nieuwe methode

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sommige vragenlijsten bestaan uit een aantal subschalen. Wat is de beste omschrijving van ‘subschaal’?

de groepering van de begrippen uit de onderzoeksvraag

de groep items die samen de totaalscore voor het te meten theoretische begrip opleveren

een onderdeel van een vragenlijst waarin een begrip met een simpele vraag te meten is

een verzameling van samenhangende items die samen eenzelfde aspect van het te onderzoeken begrip meten

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een subschaal is een verzameling van samenhangende items die samen eenzelfde aspect van het te onderzoeken begrip meten.

Juist

Onjuist

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een algemene formulering als ‘ik heb een gezonde leefstijl’ levert over het algemeen eerder sociaalwenselijke antwoorden op dan meer gedetailleerde uitspraken.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een vragenlijst bevat de volgende vraag: ‘Hoe heeft u de zorg na uw operatie ervaren?’ Wat is er mis met deze vraag?

De vraag is suggestief.

De vraag is positief geformuleerd.

De vraag is niet enkelvoudig.

De vraag is niet concreet genoeg.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In een vragenlijst wordt gevraagd naar leeftijd. De antwoordcategorieën hierbij zijn: 0-15 jaar; 20-40 jaar; 41-60 jaar; ouder dan 60 jaar. Wat is er mis met deze antwoordcategorieën?

De antwoordcategorieën zijn niet uitputtend.

De antwoordcategorieën differentiëren te weinig.

De antwoordcategorieën zijn niet uitsluitend.

De antwoorden worden niet met een Likertschaal gemeten.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een vragenlijst bevat de volgende stelling: ‘Ik sport regelmatig, want ik vind het belangrijk om mijn lichaam in vorm te houden.’ Wat is er mis met deze stelling?

De vraag is niet enkelvoudig.

De vraag is niet ondubbelzinnig.

De vraag is suggestief.

De vraag is positief geformuleerd.

A

A De vraag is niet enkelvoudig, meet meerdere dingen tegelijk en zou moeten worden opgedeeld in twee vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

en vragenlijst bevat de volgende vraag: ‘Wat vindt u van de zorgverlening in deze praktijk?’ Wat is er mis met deze vraag?

De vraag is positief geformuleerd.

De vraag is niet enkelvoudig.

De vraag is niet concreet genoeg.

De vraag is suggestief.

A

C De vraag is niet concreet genoeg geformuleerd: welke aspecten van de zorgverlening worden bedoeld? Iedereen kan de vraag anders opvatten. Hierdoor zal de vraag geen valide antwoorden opleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

In een vragenlijst wordt gevraagd naar leeftijd. De antwoordcategorieën hierbij zijn: 0-20 jaar; 20-40 jaar; 40-60 jaar; ouder dan 60 jaar. Wat is er mis met deze antwoordcategorieën?

De antwoorden worden niet met een Likertschaal gemeten.

De antwoordcategorieën zijn niet uitsluitend.

De antwoordcategorieën zijn niet uitputtend.

De antwoordcategorieën differentiëren te weinig.

A

B De antwoordcategorieën zijn niet uitsluitend: een persoon van 20 of van 40 jaar kan zijn/haar antwoord in twee antwoordmogelijkheden kwijt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt verstaan onder de Engelse term ‘debriefen’?

het achteraf op de hoogte brengen van de proefpersonen van het werkelijke doel van het onderzoek

het waarborgen van de anonimiteit van de gegevens van de proefpersonen

Fouthet beschrijven van het doel van je onderzoek in algemene termen, zodat dit de antwoorden van de proefpersonen op de vragen niet kan beïnvloeden

het vermelden in de inleiding van een vragenlijst hoeveel tijd het kost om de vragenlijst in te vullen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Voor mijn studie fysiotherapie aan de Fysio-hogeschool van Rettel voer ik een onderzoekje uit. Daarvoor wil ik u vragen bijgevoegde vragenlijst in te vullen, dit kost ongeveer vijf minuten. De gegevens zullen vertrouwelijk worden behandeld. Als u op de hoogte gebracht wilt worden van de resultaten, kunt u het bijgaande antwoordkaartje invullen. U krijgt dan na afloop van het onderzoek de resultaten toegestuurd. Alvast bedankt! Student X.’

Wat ontbreekt in deze inleiding?

de doelgroep waarvoor de vragenlijst bedoeld is en de waarborging van de anonimiteit van de gegevens

het doel van het onderzoek en de waarborging van de anonimiteit van de gegevens

het doel van het onderzoek en de tijd die het kost om de vragenlijst in te vullen

het doel van het onderzoek en de doelgroep waarvoor de vragenlijst bedoeld is

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat wordt verstaan onder de interne consistentie van een vragenlijst?

de mate waarin de vragenlijst bij herhaaldelijke afname dezelfde score oplevert

de mate waarin verschillende mensen hetzelfde scoren op de vragenlijst

de mate waarin de vragenlijst alle aspecten van het te onderzoeken begrip bevat

de mate waarin verschillende items in een vragenlijst met elkaar samenhangen

A

D
e interne consistentie is de mate waarin verschillende items in een vragenlijst met elkaar samenhangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Stelling:
De interne consistentie van een vragenlijst is de mate waarin de vragenlijst bij herhaaldelijke afname dezelfde score oplevert.

A

onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Stelling:
De interne consistentie van een vragenlijst is de mate waarin de vragenlijst alle aspecten van het te onderzoeken begrip bevat.

A

onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Je hebt zelf een vragenlijstje samengesteld, waarvan de Cronbach’s alpha 0.81 blijkt te zijn. Wat betekent dit?

De homogeniteit van de vragenlijst is voldoende, de items hangen niet te veel samen.

De homogeniteit van de vragenlijst is onvoldoende, de items overlappen elkaar te veel.

De homogeniteit van de vragenlijst is voldoende, de items vertonen voldoende samenhang.

De homogeniteit van de vragenlijst is onvoldoende, de items hangen niet voldoende samen.

A

C Cronbach’s alpha is een maat voor de homogeniteit van de vragenlijst. De alpha moet minimaal 0.80 zijn. Is deze kleiner dan 0.80, dan is de homogeniteit onvoldoende. De items hangen dan niet voldoende samen; ze meten blijkbaar allemaal elk iets anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Je hebt zelf een vragenlijstje samengesteld, waarvan de Cronbach’s alpha 0.46 blijkt te zijn. Wat betekent dit?

De homogeniteit van de vragenlijst is voldoende, de items hangen niet te veel samen.

De homogeniteit van de vragenlijst is voldoende, de items overlappen elkaar voldoende.

FoutDe homogeniteit van de vragenlijst is onvoldoende, de items overlappen elkaar te veel.

De homogeniteit van de vragenlijst is onvoldoende, de items hangen niet voldoende samen.

A

D

Cronbach’s alpha is een maat voor de homogeniteit van de vragenlijst. Is deze kleiner dan 0.80, dan is de homogeniteit onvoldoende. De items hangen dan niet voldoende samen; ze meten blijkbaar allemaal elk iets anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke vraag staat centraal bij het bepalen van de inhoudsvaliditeit van een meetinstrument?

Komen de uitkomsten van het meetinstrument overeen met de uitkomsten van een ander meetinstrument waarvan aangenomen wordt dat dit hetzelfde begrip meet?

Bevat het meetinstrument alle aspecten van het te onderzoeken begrip?

Komen de uitkomsten van het meetinstrument overeen met de uitkomsten van een extern criterium?

Leidt toepassing van het meetinstrument tot resultaten die op basis van de theorie te verwachten zijn?

A

B

Bij inhoudsvaliditeit kijk je of het meetinstrument de verschillende aspecten van het begrip voldoende weerspiegelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke vraag staat centraal bij het bepalen van de criteriumvaliditeit van een meetinstrument?

Komen de uitkomsten van het meetinstrument overeen met de uitkomsten van een extern criterium?

Leidt toepassing van het meetinstrument tot resultaten die op basis van de theorie te verwachten zijn?

Bevat het meetinstrument alle aspecten van het te onderzoeken begrip?

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Als bij een diagnostische meting een persoon te horen krijgt dat hij een bepaalde ziekte heeft, heb je te maken met een negatieve testuitslag.

A

onjuist Als bij een diagnostische meting een persoon wordt ingedeeld bij de zieken, heb je te maken met een positieve testuitslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Het bepalen van het glucosegehalte door middel van een vingerprik om diabetes op te sporen is een voorbeeld van screening.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Het maken van een röntgenfoto om een botbreuk op te sporen is een voorbeeld van screening.

A

onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

In welk van de volgende voorbeelden is er sprake van screening?

het uitvoeren van een vruchtwaterpunctie om erfelijke afwijkingen op te sporen

Goedhet maken van een röntgenfoto om een botbreuk op te sporen

Fouthet uitvoeren van een echografie om te bepalen in welke houding een à terme foetus ligt

het bepalen van het glucosegehalte door middel van een vingerprik om diabetes op te sporen

A

D. rest is diagnosiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Als bij een diagnostische meting een persoon ten onrechte wordt ingedeeld bij de zieken, heb je te maken met een:

fout-positieve testuitslag

Foutfout-negatieve testuitslag

terecht-positieve testuitslag

terecht-negatieve testuitslag

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de beste omschrijving voor ‘negatief voorspellende waarde’ van een test?

de mate waarin de niet-zieke personen in de onderzochte groep terecht als niet-ziek worden aangeduid

de kans dat iemand met een positieve testuitslag aan de aandoening lijdt

het deel van de mensen met een positieve testuitslag dat daadwerkelijk de ziekte heeft of krijgt

het deel van de mensen met een negatieve testuitslag dat niet met de ziekte te maken krijgt

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De diagnostische waarde van een test is de kans dat personen met een bepaalde testuitslag de ziekte hebben of in de nabije toekomst zullen krijgen.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

De sensitiviteit en specificiteit van een test zijn afhankelijk van het gekozen afkappunt: personen met een waarde hoger dan het afkappunt worden beschouwd als ‘ziek’, personen met een waarde onder het afkappunt als ‘niet-ziek’. Welke bewering is juist?

Bij een lager afkappunt zal het aantal fout-positieve testuitslagen hoger zijn.

Bij een hoger afkappunt zal het aantal fout-negatieve testuitslagen lager zijn.

Bij een lager afkappunt zal het aantal fout-negatieve testuitslagen hoger zijn.

Bij een hoger afkappunt zal het aantal fout-positieve testuitslagen hoger zijn.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De voorspellende waarde van een test is onder andere afhankelijk van de prevalentie (het vóórkomen) van een ziekte. Welke bewering is juist?

Een lagere prevalentie leidt tot een hogere positief voorspellende waarde en een lagere negatief voorspellende waarde.

Een hogere prevalentie leidt tot een hogere positief voorspellende waarde en een lagere negatief voorspellende waarde.

Een hogere prevalentie leidt tot een lagere positief voorspellende waarde en een hogere negatief voorspellende waarde.

Een lagere prevalentie leidt tot een lagere positief voorspellende waarde en een lagere negatief voorspellende waarde.

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke bewering over specificiteit is nietjuist?

Bij een test met een hoge specificiteit worden weinig gezonde personen als ‘ziek’ aangeduid.

De specificiteit van een test zegt iets over het vermogen van een test om uitsluitend zieke mensen op te sporen.

De specificiteit van een test geeft aan in hoeverre de niet-zieke personen terecht als niet ziek worden aangeduid.

De specificiteit van een test geeft aan hoe groot de diagnostische waarde van een test is.

A

D De specificiteit van een test geeft aan in hoeverre de niet-zieke personen terecht als niet ziek worden aangeduid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welk van de volgende voorbeelden gaat het niet om een gepaarde waarneming?

het verschil in ruimtelijk inzicht tussen mannen en vrouwen

het verschil in gezichtsscherpte tussen het linker- en het rechteroog

het verschil in kennis over borstvoeding voor en na het geven van voorlichting

het verschil in de beoordeling van de ontwikkeling van kinderen tussen ouders en leerkrachten

A

A Bij het onderzoeken van het verschil in ruimtelijk inzicht tussen mannen en vrouwen zijn de gegevens van de mannen niet gekoppeld aan die van de vrouwen, in de andere gevallen gaat het wel om gekoppelde gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat wordt verstaan onder ‘hercoderen’?

het invullen van gemiddelde waarden bij ‘missing values’

het toekennen van waarden aan in woorden geformuleerde antwoordcategorieën

het opnieuw invoeren van de scores op de vragenlijsten

het opnieuw scoren van bepaalde vragen die negatief geformuleerd zijn, zodat het berekenen van een totaalscore mogelijk is

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat kun je door het maken van een frequentietabel controleren?

gemiddelde van de scores, spreiding van de scores en meetniveau van de variabelen

invoerfouten, spreiding van de scores en meetniveau van de variabelen

Foutgemiddelde van de scores, spreiding van de scores en verdeling van de variabelen

invoerfouten, spreiding van de scores en verdeling van de variabelen

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat kun je door het maken van een frequentietabel niet controleren?

gemiddelde van de scores

spreiding van de scores

verdeling van de variabelen

Foutinvoerfouten

A

A
Met een frequentietabel kun je controleren of de data goed zijn, daarbij controleer je in ieder geval invoer- of codeerfouten, spreiding van de scores en verdeling van de variabelen. Gemiddelde en meetniveau van variabelen zie je niet aan de hand van een frequentietabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Stel, je wilt de sportiviteit van een groep mensen meten op nominaal meetniveau. Welke variabele meet sportiviteit op nominaal meetniveau?

het aantal minuten sporten per dag

sporten: ja/nee

sporten: nooit/af en toe/vaak

de score op een vragenlijst, die sportiviteit meet met meerdere items met een 5-punts Likertschaal

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

In een vragenlijst wordt gevraagd naar lichaamsgewicht. De antwoordcategorieën hierbij zijn: 50 kg of minder; 51-60 kg; 61-70 kg; 71-80 kg; meer dan 80 kg. Wat is hier het meetniveau van de variabele lichaamsgewicht?

nominaal meetniveau

ratiomeetniveau

ordinaal meetniveau

Foutinterval meetniveau

A

C

In dit geval is lichaamsgewicht een variabele van ordinaal meetniveau, omdat deze gemeten wordt in oplopende categorieën. Als gevraagd zou zijn naar het daadwerkelijke lichaamsgewicht (in kilogrammen), was er sprake van een variabele van ratiomeetniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke variabele meet studiesucces op een ordinaal meetniveau?

Goedaantal behaalde tentamens: 0-5; 6-10; 11-15; 16 of meer

gemiddelde score op de tentamens

diploma behaald: ja/nee

aantal behaalde tentamens (getal)

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

In een vragenlijst wordt gevraagd naar lichaamsgewicht. Er wordt gevraagd het aantal kilogrammen lichaamsgewicht in te vullen. Wat is hier het meetniveau van de variabele lichaamsgewicht?

ratiomeetniveau

nominaal meetniveau

Foutinterval meetniveau

ordinaal meetniveau

A

rationiveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke bewering over de centrummaten is juist?

Het gemiddelde kan berekend worden bij variabelen van ordinaal of hoger meetniveau.

De modus is de middelste score van alle waarden.

De mediaan is te bepalen voor variabelen met een nominaal of hoger meetniveau.

Voor nominale variabelen is de modus de enige bruikbare centrummaat.

A

D

Voor nominale variabelen is de modus de enige bruikbare centrummaat. De mediaan is te gebruiken vanaf ordinaal meetniveau; het gemiddelde vanaf in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke bewering over de spreiding is juist?

De variantie is de gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde.

De wortel uit de standaardafwijking komt overeen met de variantie.

De spreiding is te bepalen bij variabelen van ordinaal of hoger meetniveau.

De range is de variatiebreedte waartussen 95% van alle meetwaarden ligt.

A

A

De variantie bereken je door de afwijking van alle individuele waarden tot het gemiddelde te kwadrateren, bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal waarnemingen (min 1). De wortel uit de variantie is de standaardafwijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Stelling:
De mediaan is te bepalen voor variabelen met een nominaal of hoger meetniveau.

Juist

Onjuist

A

onjuist

Voor nominale variabelen is de modus de enige bruikbare centrummaat. De mediaan is te gebruiken vanaf ordinaal meetniveau; het gemiddelde vanaf intervalmeetniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Bij variabelen van ordinaal meetniveau kan het gemiddelde berekend worden.

Juist

Onjuist

A

onjuist
Het gemiddelde is te gebruiken vanaf intervalmeetniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

De modus is de waarde die het meest voorkomt

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke bewering over linksscheve verdeling is juist

A

De mediaan is groter dan het gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Bij de analyse van kwalitatieve gegevens doorloop je de volgende stappen:

uitschrijven
lezen
coderen
ordenen
interpreteren en toetsen.

A

zie hiervoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Om op basis van de resultaten van een steekproef conclusies te kunnen trekken over de populatie waaruit de steekproef afkomstig is, moet de steekproef voldoen aan een aantal eisen. Welke van de volgende mogelijkheden behoortniet tot die eisen?

Er mag geen sprake zijn van selectieve non-respons of uitval.

De steekproef moet representatief zijn voor de populatie.

De steekproef moet alle personen uit de populatie bevatten.

De steekproef moet aselect zijn getrokken.

A

C steekproef voldoen aan de volgende eisen: de steekproef moet representatief zijn voor de populatie, de steekproef moet aselect zijn getrokken en er mag geen sprake zijn van selectieve non-respons of uitval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Bij een normale verdeling valt 95% van de scores binnen 3 standaardafwijkingen van het gemiddelde.

A

onjuist Een normale verdeling is precies symmetrisch; gemiddelde, modus en mediaan vallen samen. 68% van de scores valt binnen 1 SD van het gemiddelde, 95% valt binnen 2 SD en 99,7% valt binnen 3 SD van het gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Bij een normale verdeling is het gemiddelde gelijk aan de modus en aan de mediaan.

A

juistEen normale verdeling is precies symmetrisch; gemiddelde, modus en mediaan vallen samen. 68% van de scores valt binnen 1 SD van het gemiddelde, 95% valt binnen 2 SD en 99,7% valt binnen 3 SD van het gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Bij een normale verdeling valt 68% van de scores binnen 1 standaardafwijking van het gemiddelde.

A

juist Een normale verdeling is precies symmetrisch; gemiddelde, modus en mediaan vallen samen. 68% van de scores valt binnen 1 SD van het gemiddelde, 95% valt binnen 2 SD en 99,7% valt binnen 3 SD van het gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Welke bewering over de normale verdeling is nietjuist?

Een normale verdeling is precies symmetrisch rond het gemiddelde.

Bij een normale verdeling valt 68% van de scores binnen 1 standaardafwijking van het gemiddelde.

FoutBij een normale verdeling is het gemiddelde gelijk aan de modus en aan de mediaan.

Bij een normale verdeling valt 95% van de scores binnen 3 standaardafwijkingen van het gemiddelde.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Het gemiddelde lichaamsgewicht van een groep patiënten is 80 kilogram, met een standaardafwijking van 20 kilogram. Bob weegt 100 kilogram. Als je uitgaat van een normale verdeling, hoeveel procent van de patiënten weegt dan minder dan Bob?

95%

Fout68%

97,5%

84%

A

84% Bob wijkt 1 standaardafwijking af van het gemiddelde. Uitgaande van een normale verdeling, weegt 84% van de patiënten minder dan Bob, namelijk de 68% waarden die binnen 1 standaardafwijking rondom het gemiddelde liggen, plus 16% waarden die meer dan 1 standaardafwijking onder het gemiddelde liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

De gemiddelde leeftijd van een groep kinderen is 8 jaar, met een standaardafwijking van 2 jaar. Roel is 6 jaar. De standaardscore behorende bij Roels leeftijd is:

A

-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Stel, je onderzoekt het effect van een bepaalde interventie op de snelheid waarmee mensen herstellen van een bepaalde operatie. Hoe zou de nulhypothese van dit onderzoek kunnen luiden?

Er is geen verschil in hersteltijd na de operatie tussen mensen die de interventie kregen en mensen die deze niet kregen.

FoutMensen die de interventie kregen, herstellen sneller na de operatie dan mensen die de interventie niet kregen.

Er is een verschil in hersteltijd na de operatie tussen mensen die de interventie kregen en mensen die deze niet kregen.

Mensen die de interventie niet kregen, herstellen sneller na de operatie dan mensen die de interventie kregen.

A

A De nulhypothese beschrijft wat je zou verwachten als er niets aan de hand is, dus als er in werkelijkheid geen verschil of verband in de populatie aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Welke bewering over de p-waarde is juist?

Als de p-waarde groter is dan het significantieniveau, accepteer je de alternatieve hypothese.

Als de p-waarde kleiner is dan het significantieniveau, verwerp je de nulhypothese niet.

FoutDe p-waarde is de kans op het gevonden resultaat als de nulhypothese onjuist is.

De p-waarde is de kans op het gevonden resultaat als er in werkelijkheid geen verschil is.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Stel, je onderzoekt het effect van het gebruik van een medicijn-app op het aantal fouten dat mensen maken in hun medicijngebruik. Hoe zou de nulhypothese van dit onderzoek kunnen luiden?

GoedEr is geen verschil in aantal fouten in medicijngebruik tussen mensen die de medicijn-app gebruikten en mensen die deze niet gebruikten.

Er is een verschil in aantal fouten in medicijngebruik tussen mensen die de medicijn-app gebruikten en mensen die deze niet gebruikten.

Mensen die de medicijn-app gebruikten, maakten minder fouten in hun medicijngebruik dan mensen die deze niet gebruikten.

Mensen die de medicijn-app gebruikten, maakten meer fouten in hun medicijngebruik dan mensen die deze niet gebruikten.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

In een onderzoek vind je een p-waarde van 0,06. Welke conclusie trek je, uitgaande van een significantieniveau van 5%?

Het verschil of verband is statistisch significant: nulhypothese handhaven.

Het verschil of verband is niet statistisch significant: nulhypothese verwerpen.

Het verschil of verband is statistisch significant: nulhypothese verwerpen.

GoedHet verschil of verband is niet statistisch significant: nulhypothese handhaven.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke toets(en) kun je gebruiken om de gemiddelden van twee onafhankelijke groepen met elkaar te vergelijken?

alleen variantieanalyse

Foutalleen de ongepaarde T-toets

zowel de ongepaarde als de gepaarde T-toets

zowel de ongepaarde T-toets als variantieanalyse

A

D Om de gemiddelden van twee onafhankelijke groepen met elkaar te vergelijken gebruik je meestal de ongepaarde T-toets, maar ook variantieanalyse mag je toepassen voor het vergelijken van twee groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

De T-toets berekent op basis van het gemiddelde, de variantie en de steekproefgrootte, een t-waarde.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

De T-toets is te gebruiken als de uitkomstvariabele van minimaal ordinaal meetniveau is.

Juist

GoedOnjuist

A

onjuist

De T-toets kan alleen gebruikt worden om twee groepen met elkaar te vergelijken, als de uitkomstvariabele van minimaal interval meetniveau is, zodat je gemiddelden kunt berekenen, en als de groepen aselect zijn getrokken uit normaalverdeelde populaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Stel, je onderzoekt met variantieanalyse de relatie tussen leeftijd en het aantal keren dat een arts wordt geraadpleegd in een jaar. Leeftijd wordt daarbij gemeten met drie categorieën: jong, middel, oud. De nulhypothese luidt: er is geen verschil tussen de drie leeftijdsgroepen in aantal artsenbezoeken per jaar. Volgens de alternatieve hypothese is er wel een verschil in aantal artsenbezoeken tussen de drie leeftijdsgroepen. Op basis van de variantieanalyse verwerp je je nulhypothese. Welke bewering over de variantieanalyse is juist?

De tussengroepsvariantie is voor een deel toe te schrijven aan toeval en voor een ander deel aan leeftijd.

FoutBij de variantieanalyse wordt de p-waarde berekend op basis van verschillen in gemiddeld aantal artsenbezoeken per jaar tussen de drie groepen.

Er is geen systematisch verschil in variantie tussen de drie groepen.

De tussengroepsvariantie wordt alleen bepaald door toevallige fluctuaties tussen de drie groepen.

A

A

De tussengroepsvariantie is voor een deel toe te schrijven aan toeval en voor een ander deel aan systematische verschillen tussen de groepen, namelijk het kenmerk op basis waarvan je de groepen hebt ingedeeld, hier dus leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Voor een onderzoek meet je het cholesterolgehalte in het bloed van een groep mannen. De gegevens analyseer je op twee manieren, waarbij je de variabele ‘cholesterolgehalte’ weergeeft als:

analyse 1: cholesterolgehalte gemeten in milligram per liter bloed
analyse 2: een verhoogd cholesterolgehalte versus een normaal cholesterolgehalte
Wat is het meetniveau van de variabele ‘cholesterolgehalte’ in beide situaties?

in analyse 1: intervalmeetniveau; in analyse 2: ordinaal meetniveau

Goedin analyse 1: ratiomeetniveau; in analyse 2: nominaal meetniveau

in analyse 1: intervalmeetniveau; in analyse 2: nominaal meetniveau

in analyse 1: ratiomeetniveau; in analyse 2: ordinaal meetniveau

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Welke bewering over de chikwadraattoets is juist?

GoedAls de chikwadraatwaarde klein is, komen de gevonden frequenties redelijk overeen met de verwachte frequenties.

De chikwadraattoets kan alleen maar bij variabelen met twee categorieën uitgevoerd worden.

De chikwadraatwaarde is de som van de gekwadrateerde verschillen tussen de verwachte en de gevonden frequenties.

De chikwadraattoets kun je gebruiken voor het vergelijken van twee groepen met een afhankelijke variabele van intervalmeetniveau.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Voor een onderzoek meet je de mate van therapietrouw van je patiënten. De variabele ‘therapietrouw’ geef je weer als ‘wel therapietrouw versus niet therapietrouw’.

Wat is het meetniveau van de variabele ‘therapietrouw’ in dit geval?

Foutordinaal meetniveau

nominaal meetniveau

intervalmeetniveau

ratiomeetniveau
Onjuist
De variabele ‘therapietrouw’ weergegeven als ‘wel therapietrouw versus niet therapietrouw’ bestaat uit twee categorieën, je hebt dus te maken met een variabele van nominaal meetniveau.

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Welke bewering over relatief risico is nietjuist?

Een relatief risico kleiner dan 1 geeft een beschermend effect van de onderzochte expositiefactor aan.

Een relatief risico van 0,5 betekent dat het risico voor niet-geëxponeerden kleiner is dan voor geëxponeerden.

Het relatief risico is de ziektefrequentie onder de geëxponeerden gedeeld door de ziektefrequentie onder de niet geëxponeerden.

FoutEen relatief risico van 3 betekent een drie keer zo grote kans op de aandoening na blootstelling aan de onderzochte expositiefactor.

A

B Een relatief risico van 0,5 betekent dat het risico voor geëxponeerden gehalveerd is ten opzichte van de niet-geëxponeerden aan de onderzochte expositiefactor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Stel, je doet een onderzoek naar de invloed van roken op het krijgen van longkanker. Je vergelijkt daarvoor een groep longkankerpatiënten met een groep gezonde controlepersonen van dezelfde leeftijd. Welke risicomaat kun je in dit geval het beste gebruiken en waarom?

het relatief risico, omdat de ziektefrequentie onder geëxponeerden gelijk is aan de ziektefrequentie onder niet-geëxponeerden

de odds-ratio, omdat de ziektefrequentie onder geëxponeerden gelijk is aan de ziektefrequentie onder niet-geëxponeerden

het relatief risico, omdat je zelf de ziektefrequentie in de onderzoeksgroep bepaalt

Goedde odds-ratio, omdat je zelf de ziektefrequentie in de onderzoeksgroep bepaalt

A

D Het gaat om een patiënt-controleonderzoek, waarbij je zelf de ziektefrequentie in de onderzoeksgroep bepaalt. Het berekenen van het relatieve risico is dan niet meer mogelijk, de odds-ratio is de beste risicomaat bij patiënt-controleonderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Een relatief risico van 0,5 betekent dat het risico voor niet-geëxponeerden kleiner is dan voor geëxponeerden.

A

onjuist Een relatief risico van 0,5 betekent dat het risico voor geëxponeerden gehalveerd is ten opzichte van de niet-geëxponeerden aan de onderzochte expositiefactor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Een relatief risico kleiner dan 1 geeft een beschermend effect van de onderzochte expositiefactor aan.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Een relatief risico van 3 betekent een drie keer zo grote kans op de aandoening na blootstelling aan de onderzochte expositiefactor.

Juist

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Stel, je vindt een odds-ratio van 2,50. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval rondom de gevonden odds-ratio loopt van 2,11 tot 2,89. Welke conclusie over dit resultaat is juist?

Er is geen verschil in risico tussen geëxponeerden en niet-geëxponeerden.

FoutEr is een statistisch significant beschermend effect van de onderzochte expositie (blootstelling).

De gevonden odds-ratio berust op toeval.

Er is een statistisch significant hoger risico bij geëxponeerden dan bij niet-geëxponeerden.

A

D De odds-ratio (>1) geeft een hoger risico voor geëxponeerden aan. Als het betrouwbaarheidsinterval de ‘1’ niet bevat, is er sprake van een statistisch significant effect.

80
Q

Ziektefrequentie onder geëxponeerden: 10/100 = 10%. Ziektefrequentie onder niet-geëxponeerden: 20/100 = 20%. RR = 10/20 = 0,5.

A

bij kruistabel

81
Q

Aantal geëxponeerden gedeeld door het aantal niet-geëxponeerden onder de zieken: 10/20 = 0,33; idem onder de niet-zieken: 90/80 = 1,125. De odds-ratio is de verhouding tussen 0,33 en 1,125 = 0,3.

A

Berekening OR

82
Q

Stel, je vindt een odds-ratio van 0,78. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval rondom de gevonden odds-ratio loopt van 0,45 tot 0,94. Welke conclusie over dit resultaat is juist?

Er is een statistisch significant beschermend effect van de onderzochte expositie (blootstelling).

De gevonden odds-ratio berust op toeval.

Er is een statistisch significant hoger risico bij geëxponeerden dan bij niet-geëxponeerden.

FoutEr is geen verschil in risico tussen geëxponeerden en niet-geëxponeerden.

A

A De odds-ratio (<1) geeft een beschermend effect aan. Als het betrouwbaarheidsinterval de ‘1’ niet bevat, is er sprake van een statistisch significant effect.

83
Q

Waarop is het domein etiologie gericht?

de oorzaken of determinanten van een aandoening

de verschijnselen die een indicatie of voorspelling geven van de aanwezigheid van een bepaalde aandoening

de factoren die van invloed zijn op het verdere verloop van de ziekte

de effectiviteit van een therapeutische interventie of behandeling

A

A

84
Q

Waarop is het domein prognose gericht?

de oorzaken of determinanten van een aandoening

de verschijnselen die een indicatie of voorspelling geven van de aanwezigheid van een bepaalde aandoening

Goedde factoren die van invloed zijn op het verdere verloop van de ziekte

de effectiviteit van een therapeutische interventie of behandeling

A

C

85
Q

Waarop is het domein diagnose gericht?

Goedde verschijnselen die een indicatie of voorspelling geven van de aanwezigheid van een bepaalde aandoening

de factoren die van invloed zijn op het verdere verloop van de ziekte

de oorzaken of determinanten van een aandoening

de effectiviteit van een therapeutische interventie of behandeling
Juist
Bij diagnose richt je je op verschijnselen die een indicatie of voorspelling geven van de aanwezigheid van een bepaalde aandoening.

A
86
Q

Waarop is het domein therapie gericht?

de verschijnselen die een indicatie of voorspelling geven van de aanwezigheid van een bepaalde aandoening

de oorzaken of determinanten van een aandoening

de factoren die van invloed zijn op het verdere verloop van de ziekte

Goedde effectiviteit van een therapeutische interventie of behandeling

A

D

87
Q

Stel, je wilt weten welke methode sneller leidt tot vermindering van pijn bij chronische rugpijnpatiënten: oefentherapie of manuele therapie. Tot welk domein behoort deze vraag?

Foutetiologie

diagnose

therapie

prognose

A

C. effectiviteit behandeling hoort bij theorie

88
Q

Stel, je wilt weten welke methode een betere schatting geeft van het gewicht van een à terme foetus: echografie of uitwendig zwangerenonderzoek. Tot welk domein behoort deze vraag?

etiologie

therapie

Goeddiagnose

prognose

A

diagnose

89
Q

Fundamenteel onderzoek heeft:

een hoge culturele relevantie

een hoge maatschappelijke relevantie

een hoge praktische relevantie

Goedeen hoge theoretische relevantie

A

D draagt vooral bij aan kennisvermeerdering

90
Q

Een onderzoek heeft theoretische relevantie wanneer het:

Goedleidt tot nieuwe beschrijvingen of verklaringen of als het een bepaalde theorie aan een kritische beschouwing onderwerpt

voortkomt uit een vraag uit de praktijk

door kennisvermeerdering bijdraagt aan praktische oplossingen voor een bepaald probleem

oplossingen voor mensen (of groepen mensen) in de maatschappij aandraagt

A
91
Q

Een onderzoek heeft een hoge maatschappelijke relevantie wanneer het:

Foutdoor kennisvermeerdering bijdraagt aan praktische oplossingen voor een bepaald probleem

oplossingen voor mensen (of groepen mensen) in de maatschappij aandraagt

leidt tot nieuwe beschrijvingen of verklaringen of als het een bepaalde theorie aan een kritische beschouwing onderwerpt

voortkomt uit een vraag uit de praktijk

A

B

92
Q

Stel, je onderzoekt of patiënten na een operatie door een aanpassing in de geboden zorg eerder uit het ziekenhuis kunnen worden ontslagen. Hoe kan dit onderzoek het best worden getypeerd?

fundamenteel onderzoek

etiologisch onderzoek

Goedpraktijkgericht onderzoek

diagnostisch onderzoek

A

C

93
Q

Stel, je onderzoekt hoeveel patiënten gebruik zouden willen maken van een nieuw te ontwikkelen hulpmiddel. Hoe kan dit onderzoek het best worden getypeerd?

fundamenteel onderzoek

etiologisch onderzoek

Foutdiagnostisch onderzoek

praktijkgericht onderzoek

A

D bijdrage aan praktische oplossing voor probleem

94
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Hoeveel procent van de jongeren tussen 19 en 25 jaar lijdt aan de geslachtsziekte chlamydia?’ Hoe kan deze vraag het best worden getypeerd?

Goedbeschrijvende vraag

verklarende vraag

evaluerende vraag

voorspellende vraag

A

A. et gaat hier om het beschrijven van de prevalentie van chlamydia. De vraag kan daarom het best worden getypeerd als beschrijvende vraag.

95
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Worden er door het gebruik van een medicijn-app minder fouten gemaakt bij het medicijngebruik door ouderen?’ Hoe kan deze vraag het best worden getypeerd?

beschrijvende vraag

evaluerende vraag

verklarende vraag

Foutvoorspellende vraag

A

B. Het gaat hier om het onderzoeken van het effect van een maatregel of interventie, namelijk de inzet van een medicijn-app. De vraag kan daarom het best worden getypeerd als evaluerende vraag. (Zie subparagraaf 1.4.1.)

96
Q

Geef aan waarom de volgende vraag niet goed geformuleerd is als onderzoeksvraag: ‘Wat is er bekend over glutenintolerantie?’

FoutDe onderzoeksvraag is niet enkelvoudig geformuleerd.

De onderzoeksvraag is te specifiek geformuleerd.

De onderzoeksvraag is te algemeen geformuleerd.

De onderzoeksvraag is niet eenduidig geformuleerd.

A

C zo breed dat het nog alle kanten op kan gaan

97
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Leidt het dagelijks volgen van een oefentherapieprogramma gedurende twee maanden tot een vermindering van de ernst van stressincontinentie?’ Welk element van PICO ontbreekt hier?

de ‘P’

zowel de ‘P’ als de ‘O’

Goedzowel de ‘P’ als de ‘C’

de ‘C’

A

C.

98
Q

Geef aan waarom de volgende vraag niet goed geformuleerd is als onderzoeksvraag: ‘Wat is er bekend over het syndroom van Down?’

FoutDe onderzoeksvraag is te specifiek geformuleerd.

De onderzoeksvraag is te algemeen geformuleerd.

De onderzoeksvraag is niet eenduidig geformuleerd.

De onderzoeksvraag is niet enkelvoudig geformuleerd.

A

B

99
Q

Geef aan waarom de volgende vraag niet goed geformuleerd is als onderzoeksvraag: ‘Verminderen het dragen van een brace en spierversterkende oefeningen de pijnklachten bij RSI onder kantoormedewerkers?’

GoedDe onderzoeksvraag is niet eenduidig geformuleerd.

De onderzoeksvraag is te specifiek geformuleerd.

De onderzoeksvraag is te algemeen geformuleerd.

De onderzoeksvraag is niet enkelvoudig geformuleerd.

A

A. De onderzoeksvraag bevat te veel aspecten, waardoor hij niet te beantwoorden is als de ene maatregel wel effectief is en de andere niet.

100
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Hoeveel procent van de meisjes tussen 12 en 16 jaar lijdt aan anorexia?’ Hoe kan deze vraag het best worden getypeerd?

A

beschrijvende vraag

101
Q

Wat is de beste omschrijving voor theorie?

Fouteen uitspraak of samenhangende reeks van uitspraken met een specifiek karakter

een uitspraak of samenhangende reeks van uitspraken over een specifieke situatie of een specifieke groep mensen

een uitspraak of een samenhangende reeks van uitspraken met een algemeen geldend karakter

een uitspraak of samenhangende reeks van uitspraken met betrekking tot concrete gebeurtenissen

A

C theorie is een uitspraak of een samenhangende reeks van uitspraken met een algemeen geldend karakter, waarmee je verschijnselen kunt verklaren en voorspellen. Uitspraken gelden niet specifiek voor één situatie of één groep mensen, maar zijn meer algemeen geldig.

102
Q

Eén van de stappen in de empirische cyclus is inductie. Wat is de beste omschrijving voor inductie?

het proces van abstracte theorie naar concrete hypothesen

het proces waarbij je je globale onderzoeksidee omzet in een concrete onderzoeksvraag

het proces waarbij je hypothesen toetst in de werkelijkheid

het proces van concrete waarnemingen naar een meer abstracte theorie

A

D

103
Q

Eén van de stappen in de empirische cyclus is het proces van abstracte theorie naar concrete hypothesen. Hoe wordt deze stap genoemd?

theorievorming

empirische toetsing

inductie

deductie

A

deductie

104
Q

Na de probleemformulering volgen de diagnose, het interventieplan, de interventie en de evaluatie.

A

interventiecyclus of regulatieve cyclus

105
Q

Een theorie is een uitspraak of samenhangende reeks van uitspraken met een specifiek karakter.

A

onjuist

106
Q

Een theorie is een uitspraak of samenhangende reeks van uitspraken met betrekking tot concrete gebeurtenissen.

A

onjuist

107
Q

inductie is het proces van concrete waarnemingen naar een meer abstracte theorie.

A

onjuist

108
Q

Inductie is het proces waarbij je hypothesen toetst in de werkelijkheid.

A

onjuist: Inductie is het proces van concrete waarnemingen naar een meer abstracte theorie.

109
Q

Inductie is het proces van abstracte theorie naar concrete hypothesen.

A

onjuist

110
Q

De interventiecyclus of regulatieve cyclus bestaat uit vijf fasen. Wat is de eerste fase van deze cyclus?

Goedprobleemformulering

diagnose

interventie

evaluatie

A

A

111
Q

Welke bewering over The Cochrane Library is juist?

The Cochrane Library is een database die bestaat uit systematische reviews van gerandomiseerde interventieonderzoeken binnen de gezondheidszorg.

FoutThe Cochrane Library is een database die bestaat uit originele onderzoeksartikelen binnen de gezondheidszorg.

The Cochrane Library is een systematisch zoeksysteem speciaal gericht op verpleegkundigen en paramedici.

The Cochrane Library is een medische database waarin artikelen uit duizenden medische tijdschriften geïndexeerd zijn.

A

A

112
Q

Stel, je zoektocht naar literatuur levert te weinig treffers op. Waarmee verbeter je het zoekresultaat?

Foutmeerdere zoektermen tegelijk invoeren met ‘AND’

een bepaald trefwoord uitsluiten met ‘NOT’

het instellen van ‘limits’

meerdere zoektermen tegelijk invoeren met ‘OR’

A

D

113
Q

Een begripsdefinitie is smaller van inhoud dan een operationele definitie.

A

onjuist

114
Q

Stel, je onderzoekt de relatie tussen de inname van onverzadigde vetzuren en het cholesterolgehalte in het bloed van jonge mannen. Je houdt daarbij rekening met erfelijke aanleg voor een verhoogd cholesterolgehalte. Wat voor variabele is ‘de inname van onverzadigde vetzuren’?

onafhankelijke variabele

effectmodificator

Foutafhankelijke variabele

confounder

A

onafhankelijke variabele

115
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Worden er door het gebruik van een medicijn-app minder fouten gemaakt bij het medicijngebruik door ouderen?’ Hoe is de variabele ‘fouten in medicijngebruik’ het best te typeren?

confounder

Goedafhankelijke variabele

onafhankelijke variabele

effectmodificator

A

B

116
Q

Stel, je onderzoekt of het type kinderopvang iets uitmaakt als je kijkt naar het verband tussen de tevredenheid van vrouwen over de combinatie werk-ouderschap en het aantal uren dat zij werken. Wat is hier de afhankelijke variabele?

de tevredenheid van vrouwen over de combinatie werk-ouderschap

het aantal uren dat een vrouw werkt

Fouthet type kinderopvang

het verband tussen de tevredenheid van vrouwen over de combinatie werk-ouderschap en het aantal uren dat zij werken

A

A. De afhankelijke variabele is hier de tevredenheid van vrouwen over de combinatie werk-ouderschap. Het gaat om het verband tussen de tevredenheid van vrouwen over de combinatie werk-ouderschap (afhankelijke variabele) en het aantal uren dat zij werken (onafhankelijke variabele). Het type kinderopvang is hierbij een mogelijke effectmodificator.

117
Q

en hypothese luidt: adolescenten die veel bewegen, zijn minder vaak depressief dan adolescenten die weinig bewegen. Het gaat hier om een:

gerichte hypothese

voorlopige hypothese

ongerichte hypothese

Foutnulhypothese

A

A

118
Q

Een hypothese luidt: ‘Adolescenten die regelmatig uitgaan in een discotheek, hebben een grotere kans op een gehoorbeschadiging dan adolescenten die nooit uitgaan in een discotheek.’ Om wat voor soort hypothese gaat het hier?

voorlopige hypothese

nulhypothese

ongerichte hypothese

Goedgerichte hypothese

A

A.

119
Q

Bij explorerend onderzoek gaat het om:

Fouthet in kaart brengen van een onderwerp

het bekijken van de gevolgen van het onderwerp

het zoeken naar verbanden of verklaringen

het onderzoeken van het effect van een interventie of maatregel

A

C.

120
Q

Bij een bepaald type onderzoek is er slechts één meetmoment. Om welk type onderzoek gaat het hier niet?

Goedprospectief onderzoek

cross-sectioneel onderzoek

dwarsdoorsnedeonderzoek

transversaal onderzoek

A

A. Dwarsdoorsnedeonderzoek, transversaal onderzoek en cross-sectioneel onderzoek zijn alle benamingen voor onderzoek met slechts één meetmoment. Bij prospectief onderzoek kijk je vooruit in de tijd, hiervoor zijn meerdere meetmomenten nodig.

121
Q

Bij een onderzoek wordt een patiëntengroep vergeleken met een groep gezonde controlepersonen. Van beide groepen worden gegevens verzameld over de voedingsinname in de afgelopen vijf jaar. Dit onderzoek is het best te typeren als:

observationeel, retrospectief onderzoek

observationeel, prospectief onderzoek

experimenteel, retrospectief onderzoek

Foutexperimenteel, prospectief onderzoek

A

A. Er wordt niet ingegrepen, het gaat om observationeel onderzoek. Er wordt teruggekeken in de tijd, het gaat om retrospectief onderzoek.

122
Q

Stel, je wilt weten welke methode een betere schatting geeft van het gewicht van een à terme foetus: echografie of uitwendig zwangerenonderzoek. Om welk type onderzoek gaat het hier?

vergelijkend onderzoek

beschrijvend onderzoek

Foutverklarend onderzoek

definiërend onderzoek

A

A. Bij deze vraag worden twee methoden met elkaar vergeleken. Dit is een voorbeeld van een vergelijkend onderzoek.

123
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Hoeveel procent van de meisjes tussen 12 en 16 jaar lijdt aan anorexia?’ Om welk type onderzoek gaat het hier?

verklarend onderzoek

vergelijkend onderzoek

Foutevaluerend onderzoek

beschrijvend onderzoek

A

D prevalentie van anorexia

124
Q

Stel, je vergelijkt een groep ouderen met dementie met een groep ouderen zonder dementie, en je vraagt in hoeverre zij in de afgelopen jaren aan lichaamsbeweging hebben gedaan. Dit onderzoek is het best te typeren als:

experimenteel, retrospectief onderzoek

Foutexperimenteel, prospectief onderzoek

observationeel, prospectief onderzoek

observationeel, retrospectief onderzoek

A

D. r wordt niet ingegrepen, het gaat om observationeel onderzoek. Er wordt teruggekeken in de tijd, het gaat om retrospectief onderzoek.

125
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een experiment?

Er is sprake van een experimentele groep en een controlegroep.

Er wordt bewust iets veranderd in de onderzoeksgroep en er is sprake van een voormeting om de uitgangssituatie te bepalen.

Er is sprake van een interventie en de proefpersonen worden op basis van toeval ingedeeld in een interventie- en een controlegroep.

FoutEr wordt ‘geblindeerd’ gemeten, bijvoorbeeld door gebruik van een placebo.

A

C. Bij een experiment is er in ieder geval een interventie (de onderzoeker verandert bewust iets in de onderzoeksgroep) en de proefpersonen worden op basis van toeval ingedeeld in groepen (randomisatie). Daarnaast kan er ook een voormeting zijn en geblindeerd worden gemeten.

126
Q

Als je wilt weten of een bepaalde maatregel van invloed is op de uitkomst, ben je geïnteresseerd in een causaal (oorzakelijk) verband. Om dit te onderzoeken is het meest geschikte onderzoeksontwerp:

cohortonderzoek

Foutquasi-experiment

pre-experiment

experiment

A

experiment. Als je een causaal (oorzakelijk) verband wilt onderzoeken, is het meest geschikte onderzoeksontwerp een zuiver experiment, omdat je hiermee vertekeningen zo veel mogelijk onder controle kunt houden.

127
Q

Stel, je onderzoekt welke invloed een nieuwe manier van werken heeft op de tevredenheid van patiënten op verschillende verpleegafdelingen van een ziekenhuis. De nieuwe manier van werken wordt ingevoerd op drie afdelingen, terwijl drie andere afdelingen blijven werken op de oude manier. Dit onderzoek is het best te typeren als:

Foutexperiment

patiënt-controleonderzoek

pre-experiment

quasi-experiment

A

D. In dit onderzoek worden de patiënten niet op basis van toeval toegewezen aan één van beide groepen. Het gaat hier om een quasi-experiment.

128
Q

Stel, je onderzoekt de effectiviteit van een nieuwe behandelmethode. Met een collega-zorgverlener spreek je af dat hij/zij de oude behandelmethode geeft aan de patiënten die naar hem/haar zijn doorverwezen, en jij de nieuwe behandelmethode geeft aan de patiënten die naar jou worden doorverwezen. Dit onderzoek is het best te typeren als:

quasi-experiment

Foutpatiënt-controleonderzoek

pre-experiment

experiment

A

A.

129
Q

Een onderzoeksvraag luidt: ‘Worden er door het gebruik van een medicijn-app minder fouten gemaakt bij het medicijngebruik door ouderen?’ Deze onderzoeksvraag wordt onderzocht door ouderen die zich melden bij de apotheek voor medicijnen, een instructiefolder te geven over het gebruik van de medicijn-app. Voor en na invoering van de medicijn-app wordt het aantal fouten in medicijngebruik gemeten. Hoe kan dit onderzoek het best worden getypeerd?

quasi-experiment

Foutpatiënt-controleonderzoek

experiment

pre-experiment

A

D. In dit onderzoek wordt alleen een voor- en nameting verricht na invoering van de medicijn-app en instructie. Een controlegroep ontbreekt. Het gaat hier om een pre-experiment.

130
Q

Welk van de volgende beweringen is nietjuist?

Bij patiëntenseries ontbreekt meestal een controlegroep.

Cohortonderzoek is altijd observationeel onderzoek.

Dwarsdoorsnedeonderzoek is een vorm van observationeel onderzoek.

FoutPatiënt-controleonderzoek is altijd retrospectief.

A

B. Zowel observationeel als experimenteel cohortonderzoek zijn mogelijk. Cohortonderzoek is dus niet altijd observationeel onderzoek. De overige beweringen zijn juist.

131
Q

Stel, je vergelijkt een groep ouderen met dementie met een groep ouderen zonder dementie, en je vraagt in hoeverre zij in de afgelopen jaren aan lichaamsbeweging hebben gedaan. Dit onderzoek is het best te typeren als:

dwarsdoorsnedeonderzoek

experimenteel onderzoek

cohortonderzoek

Goedpatiënt-controleonderzoek

A

D. Het gaat om een vergelijking tussen ‘patiënten’ (ouderen met dementie) en controles (ouderen zonder dementie), een patiënt-controleonderzoek dus.

132
Q

Welke bewering is juist?

Bij validiteit gaat het om de vraag of het resultaat van het onderzoek wel overeenkomt met de werkelijkheid.

Bij betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van systematische fouten.

Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of je wel meet wat je wilt meten.

FoutEen eenvoudige oplossing om problemen met de validiteit te voorkomen is het vergroten van de onderzoeksgroep(en).

A

A.

133
Q

Stelling:
Bij interne validiteit gaat het om de generaliseerbaarheid van de resultaten.

A

onjuist

134
Q

In een onderzoek wordt aan patiënten met rugklachten gevraagd te rapporteren over hun beweeggedrag in de afgelopen vijf jaar. Ook een gezonde controlegroep rapporteert over hun beweeggedrag in de afgelopen vijf jaar. Welke vorm van vertekening is het meest waarschijnlijk bij dit onderzoek?

moderatie

Foutregressie naar het gemiddelde

Hawthorne-effect

recall-bias

A

D

135
Q

In een (fictief) onderzoek wordt alleen bij meisjes een relatie gevonden tussen het gebruik van social media en gevoel van zelfvertrouwen; bij jongens is deze relatie niet aanwezig. In dit voorbeeld is sprake van:

observer-bias

Foutresponse-bias

effectmodificatie

confounding

A

C. Als een relatie tussen twee variabelen anders is voor iedere waarde van een derde variabele, is er sprake van effectmodificatie of moderatie.

136
Q

Stel, je vermoedt dat een bepaalde relatie anders is voor mannen dan voor vrouwen. Om vertekening te voorkomen onderzoek je deze relatie apart voor mannen en voor vrouwen. Hoe noem je deze maatregel tegen vertekening?

matchen

restrictie

Goedstratificeren

randomiseren

A

C. Je onderzoekt de relatie apart voor mannen en voor vrouwen; dit is stratificatie. Als je je onderzoek had beperkt tot enkel vrouwen of enkel mannen, zou er sprake zijn van restrictie.

137
Q

Randomiseren is:

het apart analyseren van groepen mensen met bepaalde kenmerken

het uitsluiten van deelnemers met bepaalde kenmerken waarvan verwacht wordt dat zij de onderzoeksresultaten vertekenen

het op basis van toeval toewijzen van de deelnemers aan de experimentele groep dan wel de controlegroep

Fouthet indelen van deelnemers in de experimentele groep dan wel de controlegroep op basis van hun kenmerken

A

C.

138
Q

Hoe noem je de groep mensen over wie je een uitspraak wilt doen op basis van je onderzoeksresultaten?

Foutfeitelijke populatie of operationele populatie

onderzoekspopulatie

externe populatie

theoretische populatie of doelpopulatie

A

D

139
Q

Er zijn verschillende redenen om de populatie waarin je onderzoek verricht af te bakenen. Welk van de volgende redenen is een wetenschappelijke reden om je populatie af te bakenen?

het samenstellen van onderzoeksgroepen met een zo groot mogelijk contrast in het te bestuderen kenmerk

Fouthet uitsluiten van mensen met een slechte gezondheidstoestand om eventuele risico’s te vermijden

het beperken van het onderzoek tot een bepaalde periode

de onmogelijkheid om alle patiënten die behoren tot de theoretische populatie te bereiken of op te sporen

A

A

140
Q

Stel, je wilt een onderzoek doen onder mensen met lage rugklachten. Wat is in dit geval een geschikte feitelijke of operationele populatie?

van elke fysiotherapiepraktijk in een bepaalde regio de laatste drie mensen die in het afgelopen halfjaar met lage rugklachten door een huisarts zijn doorverwezen

Foutalle benaderde mensen die in het afgelopen halfjaar met lage rugklachten door huisartsen zijn doorverwezen naar één van de fysiotherapiepraktijken in een bepaalde regio en die toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun gegevens voor onderzoek

alle mensen met lage rugklachten

mensen die in het afgelopen halfjaar met lage rugklachten door huisartsen zijn doorverwezen naar één van de fysiotherapiepraktijken in een bepaalde regio

A

D

141
Q

Stel, je wilt een onderzoek doen onder mensen met lage rugklachten en je kiest hiervoor mensen die in het afgelopen halfjaar met lage rugklachten door huisartsen zijn doorverwezen naar één van de fysiotherapiepraktijken in een bepaalde regio. Hoe is deze populatie het best te typeren?

onderzoekspopulatie

Goedfeitelijke of operationele populatie

externe populatie

theoretische populatie

A

B

142
Q

In een bepaalde steekproef zijn alle personen uit de feitelijke populatie opgenomen in een bepaald bestand, waaruit je een willekeurige steekproef trekt. Het gaat hier om een:

enkelvoudige aselecte steekproef

Foutsystematisch aselecte steekproef

doelgerichte steekproef

gelegenheidssteekproef

A

A, Als alle personen uit de feitelijke populatie zijn opgenomen in een bepaald bestand, waaruit je een willekeurige steekproef kunt trekken, spreek je van enkelvoudige aselecte steekproef.

143
Q

In een bepaald onderzoek wordt aselect een aantal praktijken geselecteerd voor deelname aan het onderzoek; alle patiënten uit de geselecteerde praktijken worden benaderd voor deelname aan het onderzoek. Hoe is deze steekproef het best te typeren?

Foutsneeuwbalsteekproef

clustersteekproef

getrapte steekproef

quotasteekproef

A

B. Als alle patiënten van de aselect geselecteerde praktijken benaderd worden voor het onderzoek, spreek je van clustersteekproef. Als je binnen de aselect geselecteerde praktijken een steekproef trekt uit alle patiënten, gaat het om een getrapte steekproef.

144
Q

Stelling:
Het werven van proefpersonen via een advertentie in de krant is het best te typeren als een niet-aselecte, doelgerichte steekproef.

A

juist

145
Q

Welk van de volgende beweringen is juist?

Bij een gestratificeerde steekproef deel je de populatie eerst in in groepen, en daarna ga je op zoek naar voldoende proefpersonen per groep.

Het werven van proefpersonen door het benaderen van mensen uit je eigen omgeving is het best te typeren als een niet-aselecte, doelgerichte steekproef.

Het werven van proefpersonen via een advertentie in de krant is het best te typeren als een niet-aselecte, doelgerichte steekproef.

FoutHet selecteren van mensen op basis van gegevens uit patiëntendossiers is het best te typeren als een niet-aselecte sneeuwbalsteekproef.

A

C.

146
Q

Stelling:
Het werven van proefpersonen door het benaderen van mensen uit je eigen omgeving is het best te typeren als een niet-aselecte, doelgerichte steekproef.

A

onjuist

147
Q

Stelling:
Bij een gestratificeerde steekproef deel je de populatie eerst in in groepen en daarna ga je op zoek naar voldoende proefpersonen per groep.

A

onjuist

148
Q

Bij een aselecte steekproef hebben niet alle mensen uit de feitelijke populatie evenveel kans om in het onderzoek terecht te komen.

A

onjuist

149
Q

n een onderzoek naar de factoren die de kwaliteit van de zorgverlening in een bepaald ziekenhuis bepalen, interview je onder andere patiënten in wachtkamers. Deze steekproef is het best te typeren als:

Foutclustersteekproef

aselecte steekproef

sneeuwbalsteekproef

gelegenheidssteekproef

A

D

150
Q

Stel, je doet een onderzoek naar de meningen van patiënten over de zorgverlening in Nederland. Je trekt hiervoor eerst een steekproef uit alle steden, vervolgens een steekproef uit alle ziekenhuizen binnen de betreffende steden en vervolgens een steekproef uit alle patiënten van de betreffende ziekenhuizen. Deze steekproef is het best te typeren als:

Foutenkelvoudige aselecte steekproef

gestratificeerde aselecte steekproef

systematische aselecte steekproef

getrapte steekproef

A

D

151
Q

De vereiste omvang van een steekproef hangt af van:

de manier waarop je de onderzoeksvraag onderzoekt en de variabiliteit of spreiding van de te meten kenmerken

de grootte van het verband of effect dat je verwacht en de manier waarop je de onderzoeksvraag onderzoekt

de grootte van het verband of effect dat je verwacht en de variabiliteit of spreiding van de te meten kenmerken

Foutde manier waarop je de onderzoeksvraag onderzoekt en de statistische techniek die je bij de analyses gebruikt

A

C.

152
Q

Stelling:
De steekproefgrootte is bij kwalitatief onderzoek afhankelijk van de complexiteit van je onderwerp en de heterogeniteit van de onderzoekseenheden op relevante kenmerken.

Juist

FoutOnjuist

A

juist

153
Q

Kies het juiste woord.

Meestal ga je bij kwalitatief onderzoek net zo lang door met de interviews, observaties of groepsgesprekken tot je geen nieuwe informatie meer krijgt. Je spreekt dan van

A

saturatie

154
Q

Welk van de volgende beweringen is juist?

Non-compliance is een vorm van een systematische niet-steekproeffout.

Non-compliance is een vorm van een toevallige steekproeffout.

Non-respons is een vorm van een toevallige niet-steekproeffout.

FoutNon-respons is een vorm van een systematische steekproeffout.

A

A. Non-compliance (slechte therapietrouw) is een niet-steekproeffout. Als mensen in de interventiegroep zich niet aan de voorgeschreven therapie houden, kunnen de resultaten systematisch vertekend worden. Non-respons is een niet-steekproeffout die zowel toevallig als systematisch kan zijn.

155
Q

In een onderzoek kunnen toevallige en systematische steekproeffouten of niet-steekproeffouten optreden. In jouw onderzoek werf je proefpersonen via posters en flyers in de wachtkamer. Door welk soort fout verwacht je in dit geval de grootste kans op vertekening van je onderzoeksresultaten?

toevallige niet-steekproeffout

Foutsystematische niet-steekproeffout

toevallige steekproeffout

systematische steekproeffout

A

D Bij het werven van proefpersonen via posters en flyers in de wachtkamer zal zelfselectie optreden. Als je groep hierdoor systematisch afwijkt van de feitelijke populatie, is er sprake van een systematische steekproeffout. Er kan ook een toevallige steekproeffout optreden, maar deze levert bij een voldoende grote groep minder kans op vertekening op.

156
Q

In een allergieonderzoek worden allergiepatiënten geworven via de huisartsen in een bepaalde regio. De helft van deze patiënten krijgt een nieuw medicijn, de andere helft het oude. Eén van de huisartsen heeft meer vertrouwen in het nieuwe medicijn dan in het oude en schrijft de patiënten met ernstigere klachten eerder het nieuwe middel voor. Wat voor vertekening kan hier optreden?

toevallige steekproeffout

systematische steekproeffout

Fouttoevallige niet-steekproeffout

systematische niet-steekproeffout

A

B. De steekproef is niet-aselect, waardoor ernstigere allergiepatiënten zijn oververtegenwoordigd in de interventiegroep (nieuw-medicijngroep). Hier gaat het om een systematische steekproeffout.

157
Q

Eén van de stappen bij het uitvoeren van onderzoek is operationaliseren. Operationaliseren is:

het operationeel maken van een nieuwe methode

het in de praktijk brengen van nieuwe onderzoeksresultaten

Fouthet beschikbaar maken van bestaande informatie

het meetbaar maken van variabelen

A

DBij het doen van onderzoek betekent operationaliseren het meetbaar maken van variabelen, dus het vertalen van variabelen in concrete meetinstrumenten.

158
Q

Stel, je wilt in korte tijd veel gegevens verzamelen over een grote groep mensen. Welke methoden zijn hiervoor het meest geschikt?

bestaande dossiers of vragenlijsten

Foutbestaande dossiers of observatie

bestaande tests of interviews

focusgroepdiscussies of observatie

A

A.

159
Q

Eén van de methoden voor onderzoek is het houden van een focusgroepdiscussie. Deze methode is het best te omschrijven als:

een discussie met een representatieve groep van ongeveer zes tot tien mensen over een bepaald onderwerp

Fouteen discussie waarbij gegevens verzameld worden door middel van gestructureerde vragen en vaststaande antwoordcategorieën

een discussie over een bepaald onderwerp waarbij de groepsdynamiek bestudeerd wordt

een discussie waarbij de onderzoeker van buitenaf het gedrag van de deelnemers observeert

A

A.

160
Q

Een nadeel van het gebruik van bestaande gegevens is dat er onbekende selectie kan zijn opgetreden van de personen waarvan je de gegevens in het onderzoek gebruikt.

A

juist

161
Q

elke van de volgende methoden wordt vooral gebruikt binnen kwalitatief onderzoek?

bestaande gegevens

Foutvragenlijsten

interviews

bestaande tests

A

c.

162
Q

ot welke methode van kwantitatief onderzoek behoort een urinetest om een blaasontsteking vast te stellen?

Goeddiagnostische tests

vragenlijsten

metingen aan het lichaam

bestaande tests

A

A.

163
Q

Stelling:
Een focusgroepdiscussie is een discussie met een representatieve groep van ongeveer zes tot tien mensen over een bepaald onderwerp.

A

juist

164
Q

Een focusgroepdiscussie is een discussie waarbij gegevens verzameld worden door middel van gestructureerde vragen en vaststaande antwoordcategorieën.

A

onjuist

165
Q

Stel, je werkt mee aan een onderzoeksproject met als doel het wachten in de wachtkamers van een bepaald ziekenhuis aangenamer te maken. Hiervoor ga je een aantal dagdelen in wachtkamers van verschillende afdelingen de gang van zaken observeren. Deze onderzoeksmethode is het best te typeren als een:

gestructureerde, niet-participerende observatie

Foutongestructureerde, niet-participerende observatie

gestructureerde, participerende observatie

ongestructureerde, participerende observatie

A

D

166
Q

Welke van de volgende beweringen over betrouwbaarheid is juist?

Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of je wel meet wat je wilt meten.

Bij betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van systematische fouten.

GoedBij betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van toevallige fouten.

Bij betrouwbaarheid gaat het erom of de gemeten waarde overeenkomt met de werkelijke waarde.

A

C.

167
Q

Er zijn verschillende manieren om de betrouwbaarheid van een meting te verhogen. Door welke maatregelen kan de betrouwbaarheid worden verhoogd?

het ijken van het meetinstrument, het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect en/of het raadplegen van experts

herhaaldelijk meten, het ijken van het meetinstrument en/of het raadplegen van experts

Fouthet opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect, de meting laten uitvoeren door meerdere personen en/of het raadplegen van experts

herhaaldelijk meten, het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect en/of de meting laten uitvoeren door meerdere personen

A

D.

168
Q

Om de betrouwbaarheid van een bepaalde meetmethode te bepalen spreek je met je collega-zorgverlener af dat jullie allebei, onafhankelijk van elkaar, dezelfde meting bij dezelfde patiënten doen. Achteraf kijken jullie in hoeverre de scores met elkaar overeenstemmen. Jullie bepalen hiermee de:

test-hertestbetrouwbaarheid

homogeniteit

interbeoordelaarbetrouwbaarheid

Foutintrabeoordelaarbetrouwbaarheid

A

C.

169
Q

Bij betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van systematische fouten.

A

onjuist: toevallige fouten

170
Q

Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of je wel meet wat je wilt meten.

A

onjuist: toevallige fouten

171
Q

De validiteit van een meting is te verhogen door:

het ijken van het meetinstrument

Foutde meting laten uitvoeren door meerdere personen

het opnemen van meerdere items die allemaal betrekking hebben op hetzelfde aspect

herhaaldelijk meten

A

A

172
Q

Er zijn verschillende mogelijkheden om een samengesteld meetinstrument te valideren. Eén van de mogelijkheden is het vergelijken van de uitkomsten van een bepaald meetinstrument met een meting waarvan je verwacht dat deze een verband vertoont met de uitkomst van het meetinstrument dat je bestudeert. Welk soort validiteit bepaald je hiermee?

criteriumvaliditeit

Foutbegripsvaliditeit

predictieve validiteit

inhoudsvaliditeit

A

A.

173
Q

In welk van de volgende voorbeelden is er sprake van een probleem met de validiteit?

een bus die niet precies op de aangegeven tijd bij de halte stopt

jouw bloeddrukmeting bij dezelfde patiënt geeft niet altijd hetzelfde resultaat als die van jouw collega

Fouteen weegschaal die de ene keer 0,1 kg meer en de andere keer 0,1 kg minder aangeeft

een wekker die voorloopt

A

D.

174
Q

wat bevorderd dataregistratie apparatuur bij kwalitatief onderzoek

A

betrouwbaarheid

175
Q

wat weet je over open>axiaal > selectief coderen

A

176
Q

onderzoek en met methode is bewuste en onbewuste motivaties achterhaald. Ook kan doelgroep meedenken. Het is wel tijdrovend. Dit is

1 groepsinterview
2. ongestructureerd interview
3. gestructureerd interview
4. semi-gestructureerd interview

A

semi gestructureerd

177
Q

onderzoeker nav focusgroep > expertinterviews =

A

triangulatie

178
Q

Validiteit van SR hangt sterk af van:

A

kwaliteit studies

179
Q

Wat geeft een meta analyse weer

A

relatie tussen afhankelijke en onafhankelijke te kwantificeren met betrouwbaarheidsbepaling

180
Q

kenmerken van kwalitatief onderzoek

A

nadruk op betekenissen, ervaringen en gezichtspunten van alle betrokkenen

181
Q

Omschrijf sneeuwbal steekproef

A

groter worden van steekproef door onderzoekers door andere deelnemers doorverwezen worden naar andere kandidaten

182
Q

Onderzoek naar ethische dillema’s past bij

A

kwalitatief onderzoek

183
Q

Wat is een voordeel van diepte interviews

A

onderzoeksvraag kan bijgesteld worden of aangescherpt

184
Q

wat is het doel van axiaal coderen

A

vergelijken en codes samenvoegen van bij elkaar behorende codes in een overkoepelende code

185
Q

Onderzoek naar therapie ontrouw kunnen we het beste onderzoek doen middels kwalitatief onderzoek omdat

A

inzicht in ervaringen patienten

186
Q

omschrijf theoretische steekproeftrekking

A

deelnemers selecteren obv potentiele bijdrage aan een te ontwikkelen theorie

187
Q

etnografisch onderzoek

A

onderdompelen in cultuur en gesprek voor onderzoek

188
Q

coderen van woorden die mensen zelf hebben gebruikt

A

in vivo codes

189
Q

een probleemstelling geeft sturing aan onderzoek juist/onjuist

A

juist

190
Q

van te voren gemaakte topic lijst voor interviews past bij

A

semi-gestructureerde interviews

191
Q

wat is inductief redeneren

A

redeneren vanuit het bijzondere naar het algemene

192
Q

je wilt een expert panel consensus laten bereiken over een onderwerp: dan kies je voor

A

delhi onderzoek

193
Q

Als mensen vertellen over betekenis die ze aan zichzelf geven en de wereld om hun heen is een voorbeeld van

A

narratief onderzoek

194
Q

cultuur en samenleving valt onder

A

etnografie

195
Q

het reconstrueren van verhaallijnen valt onder

A

narratieve analyse