toets do 04/03 (p 153-180) Flashcards

1
Q

stap 1 impulsoverdracht tussen neuronen

A

impuls bereikt de eindknopjes van een axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stap 2 impulsoverdracht tussen neuronen

A

neurotransmitter komt vrij uit de synaptische blaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stap 3 impulsoverdracht tussen neuronen

A

neurotransmitter bindt zich aan specifieke membraanreceptoren dendrieten = chemisch signaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stap 4 impulsoverdracht tussen neuronen

A

chemisch signaal veroorzaakt een ladingsverandering en leidt zo naar een nieuw elektrisch signaal (impuls)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gaat de impulsoverdracht slechts in een richting?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

motorische eindplaat

A

synaps die gevormd wordt tussen het axon van een motorisch neuron en de aansluitende spiervezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

synaps

A

plaats waar informatieoverdracht tussen twee neuronen plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welk elektrisch signaal wordt door de spiervezel beantwoord met een spiercontractie

A

neurotransmitter bindt op een membraanreceptor, er ontstaat een ladingsverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een spiercontractie

A

samenspannen van spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bij een impulsoverdracht tussen het eindknopje van het ene neuron naar de dendriet van een ander neuron is de volgorde van de signalen

A

elektrisch signaal -> chemisch signaal -> elektrisch signaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

langs waar gaat de impulsoverdracht bij sensorisch en motorisch neuron

A

via een synaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uit welke soort zenuwen bestaat het perifeer zenuwstelsel?

A

grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het traject dat een zenuwimpuls aflegt?

A

zenuwbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een reflex?

A

snelle ongewilde reactie van het lichaam op en prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 soorten reflexen

A

kniepeesreflex, terugtrekreflex en pupilreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

maken de grote hersenen deel uit van een reflexboog?

A

nee

17
Q

welke elementen behoren tot de reflexboog?

A

een receptor, een sensorisch neuron, eventueel één of meer schakelneuronen, een motorisch neuron en een effector ( spiervezel of kliercel)

18
Q

vat de elementen van een kniepeesreflex samen

A
  1. prikkel: tik van hamer
  2. receptor: prikkel omgevormd tot impuls
  3. conductor: impuls van receptor naar effector geleid sensorisch neuron/ motorisch neuron
  4. effector: effector = spiervezels
  5. reactie: reactie = contractie
19
Q

waarbij vertrekt de impuls uit de motorische hersenschors

A

bij gewilde bewegingen

20
Q

vat de elementen van de gewilde beweging samen voor het wegtrappen van een bal

A
  1. conductor: impuls naar effector door motorisch hersenschorsneuron of motorisch ruggenmergneuron
  2. effector: effectoren zijn de spiervezels
  3. reactie: reactie is een schopbeweging
21
Q

kruist de impuls de middenlijn van het centraal zenuwstelsel bij een gewilde beweging?

A

ja

22
Q

waarvoor is het animaal zenuwstelsel verantwoordelijk?

A

Het animale zenuwstelsel staat onder invloed van onze wil en zorgt voor bewuste reacties

23
Q

waarvoor is het autonoom zenuwstelsel verantwoordelijk?

A

Het autonome zenuwstelsel regelt automatisch bijna alle onbewuste functies en processen in je lichaam, zoals je ademhaling, je hartslag, je bloeddruk, de energieproductie, de spijsvertering en de stofwisseling.

24
Q

wat is er betrokken bij het animaal zenuwstelsel?

A

de hersenen, het ruggenmerg, de sensorische en motorische zenuwen

25
Q

wat is er betrokken bij het autonoom zenuwstelsel?

A

functioneert onafhankelijk van de hersenschors. de neuronen liggen in de hersenstam en het ruggenmerg.

26
Q

wat zijn de effectoren van het animaal zenuwstelsel?

A

skeletspieren

27
Q

wat zijn de effectoren van het autonoom zenuwstelsel?

A

gladde spieren, hartspier en klieren

28
Q

wat regelt het autonoom zenuwstelsel?

A

hartbloedvaten, ademhalingsorganen, nieren, darmen,…

29
Q

welke bewering is fout?

  1. het animaal zenuwstelsel geleidt impulsen vanuit receptoren via sensorische neuronen naar de sensorische centra
  2. het animaal zenuwstelsel vervoert impulsen naar de gladde spieren in de darmwand
A

bewering 2