Theorie PT2 Flashcards

1
Q

Dichotomous variable:

A

een variabele met slechts 2 variabelen (ja/nee etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Discrete variabele

A

Variabele die bestaat uit aparte, ongerelateerde categorieën.

Bijvoorbeeld de gekozen major, dus geen komma’s etc.
(Psychologie, Wiskunde, Rechten etc..) zijn ongerelateerde categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Distribution of Sample Means:

A

de collectie van sample gemiddeldes voor alle mogelijke random samples van een bepaalde n die verkregen kunnen worden uit een populatie.

  • Representatief: Hoopt op rond μ (populatiegemiddelde)
  • Normaalverdeeld: de sample gemiddelden moeten samen een normaalverdeling vormen.
  • Des te groter de sample, des te dichterbij μ.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een distributie heeft altijd 1 … en …, maar kan meerdere … hebben
Modus, Mediaan, Gemiddelde

A

Altijd 1 mediaan en gemiddelde, maar kan meerdere modes hebben.
De hoogste piek noemen we “major mode” en lagere “minor mode”. Gelijk gewoon modes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een makkelijk tentamen veroorzaakt waarschijnlijk een … skew. (Positieve/negative).

A

Negative skew.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een sample verkregen door random sampling resulteert in een …

A

Simple random sample.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Er is een … relatie tussen de steekproefgrootte en de standaarderror.

A

Een omgekeerde relatie: grotere samples hebben een kleinere standaarderror, en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Faculteit:

A

uitgedrukt als ! (b.v. 4!) betekent * alle getallen eronder. Dus 432*1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

For a binomial distribution with p = 1/4, what is the probability that A will occur more than 18 times in a series of 48 trials?

A
  1. Identificeer SD = p = wortel NPQ = wortel 48 * 0,25 * 0,75 = 3. SD = 3
  2. Normal approximation. Dus gebruik z formule. Z = (X – mu)/SD =
  3. X = aantal keer dat we toetsen, dus 18 (limit = 18,5) en Mu = verwachte kans, dus 0,25*48 = 12.
  4. Z = (18.5 – 12) / 3 = 2.17
  5. Dus kans op A 18 van 48 keer = gelijk aan Z > 2.17
  6. Z = 2.17 = gelijk aan 0.0150
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Frequency distribution (frequentieverdeling)

= smooth curve

A

Een manier om snel inzicht te zien in een oogblik over de dataset.

Weergave in tabel of grafiek van de frequentie van elke observatie binnen een interval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Grouped frequency distribution table

A

Frequentieverdeling met klassen, groepen van waarden, ipv losse waarden.

B.v. 0-10, 11-20, 21-30

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

H0 : Tips are not increased. (The treatment does not work.) H1 : Tips are increased. (The treatment works as predicted.) Dit is een voorbeeld van een hypothese over een … test.
1. Directionele
2. Two-tailed

A

Directionele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

H0 : μ ≤ 15.8 betekent …

A

Met de manipulatie, is de waarde niet groter dan 15.8.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

H1 : μ >15.8 betekent …

A

Met de manipulatie is de waarde groter dan 15.8.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het doel van de central tendency keuze is om…

A

De waarde te vinden die het meets representatief is voor de hele distributie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het gemiddelde is geschikt voor … distributies

A

Unimodale (één piek in het midden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het gemiddelde, de mediaan en de modus zijn gelijk wanneer de distributie …

A

Unimodaal, symmetrisch en continuous is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het vinden van het precieze middenpunt is handig bij … variabelen, maar niet bij … variabelen.

A

Handig bij continuous, niet logisch bij discrete (b.v. 3.7 kinderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Histogram

A

Een bar chart zonder ruimte tussen balken.

Data kan ook gegroepeerd zijn, b.v. bars van 44-45, 46,47 enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Histogrammen en polygonen gebruik je bij … schalen

A

Ratio en Interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe … het interval, hoe meer informatie verloren gaat

  1. Breder
  2. Nauwer
A

Breder. Nauwere intervals betekent specifiekere data

22
Q

Hoe bereken je Range (continuous variables)?

A

range = URL for Xmas - LRL for Xmin

Dus upper real limit van hoogste score - lower real limit van laagste score

23
Q

Hoe bereken je Range (discrete variables)?

A

range = Xmax - Xmin

Grootste getal - (min) Kleinste getal

24
Q

Hoe vind je de mediaan bij continue variables?

A

50e percentiel vinden met real limits in gedachten

25
Q

Hoe vind je de mediaan bij discrete variables?

A

Ordenen van scores van hoog naar laag en precies het midden pakken
Als het een even aantal scores is pak je de middelste 2 en deel je door 2.

26
Q

Hoe wordt in onderzoek de hypothese reapporteerd?
1. Een rood shirt had een significant effect, dus de nulhypothese is verworpen.
2. Een rood shirt had een significant effect, een z-score is gebruikt om de data te evalueren, z = 2.25, p <.05.
3. Een rood shirt had een significant effect, z = 2.25, p <.05.

27
Q

Hoe ziet een z-score distributie eruit vergeleken met de originele distributie?

A

Hetzelfde. Als de originele negatively skewed is, is de z-distributie dat ook.

28
Q

Hoogste en laagste scores van een variabele kunnen uitgedrukt worden als upper en lower real limits, wanneer …

A

Het een continuous variabele is. B.v. scores met waarden tussen 1 en 5 wordt: 5.5 – 0.5 = 5.

29
Q

Hypothese test:

A

statistische methode die sample data gebruikt om een hypothese uit een populatie te evalueren.

30
Q

If a frequency distribution graph is drawn as a smooth curve, it is probably showing a ______ distribution.

a. sample b. population c. skewed d. symmetrical

A

b. population

31
Q

If you are simply guessing on a true/false test with 36 questions, what is the probability that you will get 20 or more correct?

A

Z = (X – Mu)/SD = 19,5 – 18 / 3 = Z = 0,5. Gelijk aan P = 0,3085
X = 20, meer dan 20 = 19,5>
Mu = 36 * 0,5 = 18
SD = Wortel NPQ = Wortel 36 * 0,5 * 0,5 = 3

32
Q

Inferentiële statistiek

A

Statistiekmethoden om conclusies te trekken over populaties op basis van sample data.

33
Q

Interpolation =

A

bepaalde waarden komen niet voor in een frequency distribution table, dus je kunt ze niet aflezen.Maar je kunt ze wel inschatten met interpolation.

B.v. je weet dat 8 uur werk 60 euro is en 0 uur werk 0 euro, dan kun je inschatten op een lineaire manier wat een goede prijs zou zijn voor de tijden tussenin.

34
Q

Interval scale

A

Data met een rangorde én gelijke intervallen tussen de waarden, maar geen absoluut nulpunt.
B.v. temperatuur

35
Q

Interval/ratio: welke central tendency gebruik je?

A

gemiddelde (meestal), omdat het elke score in de reeks gebruikt in de berekening, waardoor de waarde waarscihjnlijk representatief is in dit geval.

36
Q

Is de som van deviaties een goede score voor variabiliteit?

A

Nee, want het is altijd 0.
Dit komt omdat de + en – waarden elkaar altijd tegenwerken.

37
Q

Law of Large Numbers:

A

hoe groter n, hoe waarschijnlijker dat sample gemiddelde x̄ dichtbij populatiegemiddelde μ zal zijn.

38
Q

Manipulatie

A

Variabele waarvan het niveau verandert wordt

39
Q

Mensen van 8 vergelijken met mensen van 10 is een vorm van een …
Experimentele/Niet-experimentele

A

Niet-experimentele studie, want je kunt mensen niet assignen aan een leeftijdsgroep.

40
Q

Modified Histogram

A

Histogram balken indelen in opstapelingen van gelijke blokken

41
Q

Multimodal =

A

distributie met 2> modi

42
Q

N =
n =
betekenissen

A

Use an italicized, uppercase N to refer to a total population. Use an italicized, lowercase n to refer to a sample of the population.

43
Q

Nominal scale

A

Categorische data zonder volgorde/rangorde.
Bijvoorbeeld geslacht, haarkleur of nationaliteit.

44
Q

Normal approximation:

A

wanneer de kans op succes bij een dichotomous variable van het gewenste resultaat (pn) en de kans op ongewenst resultaat (qn) beide 10 of hoger zijn, kun je ze vergelijken als proportie van elkaar.

Dus stel je wil weten wat de kans is op 2 of meer A’s met 50 pogingen met kans op A = 0,2 en kans op B = 0,8, dan: PN = 10 en QN = 40. Beide zijn hoger. Dus:

  • Mean A = 0,2*50 = 10. SD = 8
  • Z-score = -1
  • -1 in appendix = ~16%
45
Q

Omgevingsvariabelen

A

Omgevingskenmerken zoals belichting, tijdstip, weersomstandigheden etc.

46
Q

Open-ended distributions:

A

wanneer er geen boven of onder-limiet voor een van de categorieën is. B.v. “5 of meer”

47
Q

Ordinal scale

A

Categorische data met een rangorde, maar zonder bekende of consistente verschillen tussen de rangen.
B.v. opleidingsniveau, medailles, klanttevredenheid

48
Q

p(M > 7) =

A

betekent wat is de probability (p) van een gemiddelde boven 7? Ofwel, van alle mogelijke sample gemiddelden, welke proportie heeft waarden boven 7? (7 telt niet mee)

49
Q

Parameter

A

Numerieke waarde die populatie beschrijft en uit metingen van die populatie komt.

50
Q

Participant variabelen

A

Leeftijd, gender, intelligentie etc. Individuele waarden die variëren van persoon tot persoon