Theoretisch Kader Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende categorieën van vragen tijdens psychologische analyse?

A
  1. classificatie
  2. uitleg
  3. voorspelling & indicatie
  4. evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de stappen van de empirische cyclus?

A
  1. observatie
  2. inductie
  3. deductie
  4. toetsing
  5. evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf het gebruik van observaties.

A

observaties kunnen gebeuren door een professional, de cliënt zelf of door een derden.

  • standaard observatie
  • niet standaard observatie
  • time sampling
  • event sampling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf het gebruik van Interviews

A

Idiografisch of nomothetisch

Bij voorkeur semi-gestructureerd interview

soms komen belangrijke diagnostische thema’s (als levensverhaal, coping, conflicten, wensen, relaties, contact met peers of ouders) nauwlijks aan bod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf het gebruik van psychologische testen.

A
  • Waak voor niet informatieve testen.
  • Zelfrapportages zijn efficiënt, maar ben bewust van valkuilen.
  • betrouwbaarheid en (criterium) validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de verschillende definities van normaal, door gebrek aan consensus?

A
  1. afwezigheid mentale stoornis
  2. afwijken statistische norm
  3. succesvol aanpassen aan omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de nadelen van categorische presentatie?

A
  1. veel comorbiditeit
  2. psychopathologie is dimensioneel in aard.
  3. beperkte voorspellende validiteit.
  4. classificaties zijn heterogeen.
  5. NOS is een (te) grote groep.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf het model Research Domein Criteria.

A
  • Transdiagnostisch model.
  • ontwikkelingsprocessen en omgevingsfactoren
  • hersenstructuur > psychosociale factoren
  • behandeling op maat
  1. negatieve valence
  2. positieve valence
  3. cognitief systeem
  4. systeem voor sociale processen
  5. opwinding regulatie systeem
  6. sensorimotor systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf het model ‘Hiërarchisch Taxonomie van Psychopathologie (HiTOP).

A
  1. symptomen
  2. syndromen
  3. subfactoren
  4. spectra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de hypotheses over de relatie tussen persoonlijkheid en klinische stoornissen?

A
  1. kwetsbaarheid/ vulnerability hypothesis
  2. Litteken/ scar hypothesis
  3. Spectrum hypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly