Thema 7.2 Flashcards
1
Q
absurd
A
absurd
2
Q
berucht
A
infamous (negative connatation)
3
Q
buitengewoon
A
extraordinary
4
Q
consequent
A
consistent
5
Q
de afwezing
A
consideration
6
Q
de agressie
A
agression
7
Q
de bekeuring
A
fine (= de boete)
8
Q
de beleving
A
the experience (= de ervaring)
9
Q
de flauwekul
A
bullshit
10
Q
de jurist
A
lawyer
11
Q
de kras
A
scratch
12
Q
de openbare orde
A
the public order
13
Q
de ophef
A
fuss
14
Q
de prullenbank
A
trashcan
15
Q
de schemering
A
twighlight
16
Q
de scherf
A
shard
17
Q
de schommel
A
swing
18
Q
de verslaafde
A
addict
19
Q
de verstoring
A
the disturbance
20
Q
de woordvoerder
A
spokesperson
21
Q
het process-verbaal
A
The official report
22
Q
het verbod
A
the prohibition
23
Q
inperken
A
containment; reduce, restrict
24
Q
kwijtschelden
A
remit; you don’t have to do something which you previously had to do.
25
luiden
ringing
26
ongetwijfeld
undoubtedly
27
opsporen
trace
28
overbelast
overloaded, overworked
29
resulteren
result
30
terugdringen
reduce
31
vernielen
destroy
32
volkomen
completely (= helemaal)
33
wegens
due to
34
zich bevinden
to be somewhere
35
zich verwonderen
to wonder
36
uitzondering
exception
37
de bedreiging
the threat
38
bezwaar maken
making appeal
39
belachelijk
ridiculous
40
in beslag nemen
confiscate
41
waarschuwing
warning
42
afschaffen
abolish
43
diefstal
theft
44
toegestaan
allowed
45
zich aan de regels houden
follow the rules
46
handhaven
maintain
47
ontslaan
to fire someone
48
ontslagen
to be fired
49
toeval
coincidence
50
toevallig
coincidentally
