Thema 7 Flashcards

1
Q

ANOVA

A

ANalysis Of VAriance
- met oneway ANOVA kunnen we meer dan 2 groepsgemiddelden met elkaar vergeleken worden
- oneway ANOVA is ee nlogische uitbreiding op de onafhankelijke T-toets, waarbij de nulhypothese wordt getoetst dat de 2 groepsgemiddelden gelijk zijn
- oneway = dat er in de analyse maar één enkele predictor en een enkele afhankelijke variabele worden betrokken
- de afhankelijke variabele is altijd een numerieke (kwantitatieve) variabele en de predictor geeft de groepsindeling aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

F-toets (omnibus toets)

A

hoort bij ANOVA –> toetst of de gemiddelden van een kwantitatieve variabele in meerdere groepen van elkaar verschillen

  • nulhypothese = dat alle gemiddelden gelijk zijn
  • significante F-toets geeft aan dat niet alle gemiddelden gelijk zijn aan elkaar, zonder te SPECIFICEREN welke gemiddelde preecies (Post Hoc gebruiken om dit te specificeren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

T-Toets en Z-toets kunnen slechts 2 groepen vergelijken

A

ANOVA kan meer groepen vergelijken
- in Z-toets wordt aangenomen dat de populatievariantie bekend is
Z-waarde is een elegante manier om een ruw verschil tussen 2 waarden te standaardiseren
Z-waarde van 2 = 2 gemiddelden verschillen 2 standaarddeviaties van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil T-toets en Z-toets

A

bij T-toets wordt er niet tegen populatieparameters getoetst, waar er twee steekproefgemiddelden vergeleken worden
- anders dan bij Z-waarde staat nu onder de deelstreep ipv de populatievariantie een maat voor de variantie in beide groepen

De T-toets en Z-toets verschillen eigenlijk alleen in het feit dat bij de T-toets de populatievariantie als “nog niet bekend” verondersteld wordt, maar de populatiegemiddelden wel. De T-toets toetst dus alleen nog of de 2 steekpproeven dezelfde populaties uitdrukken, of in ieder geval de gemiddelden daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil ANOVA en T-toets

A

is een verschil in wat de groepsgemiddelden voorstellen
- een T-toets vergelijk niet 2 gemiddelden, maar 2 populatiegemiddelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ANOVA

A

toets van homogeniteit van gemiddelden
- iedere groep is subgroep van een hogere factor
- of het mogelijk is om de subgroep gemiddelden van een populatie simpelweg met één populatiegemiddelde uit te drukken, of dat dit een eenvoudig model is

  • soms valt een afwijking iets boven het gemiddelde uit en soms eronder, maar in totaal tellen de afwijkingen van een gemiddelde op tot 0
  • oplossen in ANOVA door Variantiebenandering; afwijkingen van de subgroep gemiddelden tot het totale gemiddelde eerst nog kwadrateren
  • in ANOVA wordt het verschil tussen subgroepen dus uitgedrukt als een optelling van gekwadrateerde groepsafwijkingen van het algemeen populatiegemiddelde
  • variabiliteit in ANOVA = kwadratensom = sum of squares

! nadeel variantiebenadering: niet verfijnd, maar uitspraak over gehele set data

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ruwe Verschil

A

Variabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A

F-waarden zijn gebaseerd op de verhouding van varianties
- varianties worden berekend op basis van het optellen van gekwadrateerde afwijkingen van gemiddelden

Sum of Squares (SS) / aantal vrijheidsgrade (Df) = Mean Squares (MS)

Msb = variantie between groepen
msw variantie within groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Z-waarde

A

het aantal SD’s dat een observatie van een nulhypothetisch gemiddelde afwijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

F-waarde

A
  • een signaal/ruisiverhouding
  • de tussengropenvariatie (signaal) gedeeld door de binnengroepenvariantie (ruis)
  • verhouding tussen modelvariantie (signaal en residuele variantie (ruis) die uitdrukt hoeveel meer modelvariantie dan residuele variantie er is (als getal groter is dan 1)
  • hoe groter F-waarde, des te duidelijker signaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aannames ANOVA

A
  • normaal verdeelde residuen
  • homogeniteit varianties (varianties in groepen gelijk)
  • scores op afhankelijke variabele zijn afhankelijk van elkaar
  • geen verstorende uitbijteres
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overeenkomsten T-waarde en F-waarde

A

1) beide formules betreffen een ratio
2) onder de streep altijd een schatting van de variatie ins cores die je zou verwachten op basis van toeval (ruis/error)
3) boven de streep altijd een schatting van dezelfde ruis + ee schatting voor het verschil tussen de groepen

  • beide waardes geven aan hoe goed de categorische variabele de spreiding in scores op de continue variabele kan voorspellen tov hoe goed de categorische variabeledeze spreiding niet kan voorspellen
  • betere voorspelling = hogere waarden = lagere p-waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Varianties

A

= SD kwadrateren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voor variantieanalyse bestaan verschillende effectmaten die effectgrootte aangeven

A
  • hoge waarde = manipulatie heeft effect
  • R2 geeft verhouding aan tussen de kwadratensom tussen groepen en de totale kwadratensom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

W2 = omegakwadraat

A

= zuivere schatting van het effect in de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Post Hoc

A

1) LSD (least squared difference)
2) Bonferroni correctie (meest gebruikt, strengste correctie)

3) Tukey-Kramer test (honestly significance difference) (gebruikt wanneer aantal obsrvaties per groep ongelijk zijn, maar varianties tussen groepen wél gelijk is)

4) Dunnett’s T-test
5) Games-Howell test

17
Q

Om type 1 fout inflatie tegen te gaan wordt er bij post hoc gekozen om de p-waarde te verhogen

A

of om tegen een strengere alpha te toetsen (type2 fout kans ook hoger - balans)

bovengrens P-waarde is 1.0

18
Q

Gepaarde T-toets heeft meer poweren dan afhankelijke T-toets

A
19
Q

Self Efficacy (eigen effectiviteit)

A

de subjectieve vaardigheden en waargenomen obstakels m.b.t. een gegeven gedrag
- de waarde van de variabele “statistische eigeneffectiviteit”is hoger, naarmate iemand bv meer vertrouwen heeft succesvol over statistiek te kunnen leren.