Oefententamens Flashcards

1
Q

De ontvangers van elektrochemische signalen op neuronen heten

A

Dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij de niet-specifieke afweer van het menselijk lichaam spelen zogenaamde fagocyten een belangrijke rol.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke van de volgende uitspraken is een voorbeeld van secundaire appraisal?

A

‘Met behulp van een vriend los ik dit probleem gemakkelijk op.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een belangrijke overeenkomst tussen de fight-flight theorie van Walter Cannon en het General Adaptation Syndrome van Hans Selye is dat beide theorieën

A

stress definiëren als een biologische respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stress kan gemeten worden met vragenlijsten over levensgebeurtenissen (life events) en dagelijkse problemen (daily hassles) of opkikkers (daily uplifts).

Welk van deze concepten heeft de zwakste samenhang (positief of negatief) met gezondheid?

A

dagelijkse opkikkers (daily uplifts)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke uitspraak is juist volgens de ‘bufferhypothese’ van sociale steun?

A

De gunstige effecten van sociale steun zijn pas merkbaar als je aan stressoren blootstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke begrippen zijn onderdeel van de definitie van coping zoals in het tekstboek gegeven?

A

waargenomen discrepantie, omgevingseisen, eigen capaciteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke van de volgende beweringen wat betreft de relatie tussen genetische factoren en gezondheidsgedrag is juist?

A

Genetische factoren beïnvloeden sommige gezondheidsgedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verwachtingen over de eigen capaciteiten om het gewenste gedrag uit te voeren, maken géén deel uit van

A

het Health Belief Model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van de volgende beweringen over gezondheidsbevorderingsprogramma’s is juist?

A

Onder rokers die willen stoppen met roken is voorlichting via de massamedia een effectieve methode gebleken in het bewerkstelligen van een eerste stoppoging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke van de hieronder genoemde zaken zijn niet bewezen als effect van lichaamsbeweging?

A

gewichtsverlies/stressreductie/toename self-efsteem zijn allemaal bewezen effecten van lichaamsbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chronisch ongemak dat een psychogene oorzaak heeft, wordt aangeduid met de term

A

somatoforme stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De kosten van zorg in Nederland zijn hoog. Wat zijn deze kosten, uitgaande van de cijfers uit 2019?

A

97 miljoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een belangrijk doel van biofeedbackinterventies voor chronisch zieken?

A

inzicht krijgen in lichamelijke veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke van de volgende bronnen van stress is volgens Hinton typisch voor terminale patiënten?

A

depersonalisatie (depersonalisation) door artsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor en nadelen meetmethodes

A

Zelfrapportage:
sterk- gemakkelijk en snel
zwak - goede kennis van taal vereist (moeilijk voor kinderen/buitenlanders, gehandicapten)

Gedragsmetingen:
sterk- naast meting van pijn, ook impact op leven/sociale context
zwak- discrepantie tussen eigen meting en meting van buitenstaander

psychofysiologische metingen:
sterk: sluit subjectiviteit zo veel mogelijk uit
zwak: de waargenomen fysiologische veranderingen kunnen ook door iets anders zijn veroorzaakt

17
Q

Fear Avoidance Model

A

in geval van pijn vermijdt de pati:ent vaak activiteiten waarvan zij verwacht dat ze zullen leiden tot verergering van de pijn (effectief in acute fase, op langere termijn kan dit juist leiden tot fysieke complicaties; bewegingsarmoede bevordert namelijk de ontwikkeling van het Disuse Syndrome, een progressief proces waarbij geatrofieerde spieren gemakkelijker geïrriteerd raken en pijn veroorzaken)

18
Q

Interventie Cyclus

A

Diagnosefase: probleemanalyse/gedragsanalyse/determinantenanalyse

Voorbereidingsfase: keuze van interventie of ontwikkeling van interventie

Implementatiefase: Implementatie van de interventie en continuering van de interventie

Evaluatiefase: Effect evaluatie en procesevaluatie

19
Q

Klassieke Conditionering

A

een ogenschijnlijk neutrale stimulus wordt herhaaldelijk gevolgd door een onprettige respons, waardoor de stimulus op een gegeven moment automatisch de ontprettige respons uitlokt. De neutrale stimulus is een geconditioneerde stimulus geworden. De onprettige respons is een geconditioneerde respons geworden

20
Q

Operante Conditionering

A

Pijn heeft onbedoelde en bedoelde gevolgen die het gedrag kunnen versterken, dwz dat de kans op herhaling van het gedrag toeneemt (aandacht/geruststelling)

21
Q

Pijndimensies

A

1) sensorisch
2) emotioneel
3) cognitief
4) fysiologisch
5) gedrag

22
Q

Verschil Theorie en Model

A

theorie is meer algemeen en universeel, maar daardoor vaak ook abstracter en moeilijker toe te passen.

een model is vaak een concretisering of toepassing van een aantal theoretische vooronderstellingen

23
Q

Gedragsverklaringsmodellen : Sociaal-Cognitieve Theorie (Bandura), opvolger van Sociale Leertheorie

A

menselijk gedrag wordt in vergaande mate bepaald door de verwachtingen die men van een gedrag heeft.
- situation-outcome expectancies
-action-outcome expectancies
- self-efficacy

– de verschillende aspecten zijn elkaars determinanten (wederzijds determinisme/reciprocal determinism) - gedrag-persoon-omgeving

Ander belangrijk aspect: mensen kunnen niet alleen leren doordat zij zelf het gedrag uitvoeren, maar zij kunnen ook leren door anderen te observeren (models/modelling) en zien welke consequenties hun gedrag heeft

Self Control is Centraal in het menselijk functionerenT

24
Q

Reasoned Action Approach Model (verschil is daadwerkelijke controle) en Theory of Planned Behavior (verschil is intentie) komen voort uit

A

Theory of Reasoned Action

Reasoned Action Approach - wortd gesteld dat gedrag het best te voorspellen is door mensen te vragen of zij van plan zijn om dat gedrag te vertonen (Gedrags intentie)

Gedragsintentie wordt bepaald door 3 determinanten
1) Attitude
2) Perceived NOrm (opvatting van anderen) - Subjective Norm (wat hoor ik te doen) + Descriptive norm (wat denk ik dat anderen doen)
3) Perceived Behavioral Control

25
Q

ASE model (Attitude - Sociale Invloed - Eigeneffectiviteitsverwachting)

A

wordt gebruikt als basis voor de ontwikkeling van interventies, om gezond gedrag te bevorderen. Verschilt op 2 punten van THeory of Planned Behavior:
- Sociale Invloed (subjectieve norm/sociale steun/modelling) ipv Subjectieve Norm
- geen sprake van waargenomen gedragscontrole, maar eigen-effectiviteitsverwachting

26
Q

Health Belief Model

A

Verklaren waarom mensen niet mee doen aan programma’s gericht op preventie of vroege opsporing van ziekte

  • het besluit van mensen om bepaald gezond gedrag te vertonen wordt bepaald door de ervaren gezondheidsdreiging en de evaluatie van het aanbevolen gedrag
  • cue to action, duwtje in de rug voor preventieve actie
27
Q

Protectie Motivatie Theorie (adaptieve respons/ maladaptieve respons)

A

onderscheidt twee processen die het gevolg kunnen zijn van de ervaring van een bedreiging van de gezondheid:
1) een proces dat gericht is op het inschatten van de dreiging
2) een proces dat gericht is op het inschatten van de mogelijkheden om met de dreiging om te gaan (inschatting van eigen copingsstrategieën)

28
Q

Ecologische modellen leggen de nadruk op de rol van de omgeving

A

deze modellen worden gekenmerkt door 4 modellen:
1) Meerdere typen van omgevingsinvloeden op gedrag
2) meerdere niveaus van omgevingsvloeden op gedrag
3) Interacties tussentypen en niveaus van omgevingsinvloeden
4) directe invloed van omgeving op gedrag

imitatiegedrag = behavioral mimicry

29
Q

ANalysis Grid for Environments Linked to Obesity - ANGELO Model

A

obesogene omgevingen in kaart brengen.

Richt zich op omgevingsdeterminanten van gedrag dat leidt tot hoge energie inname en/of tot laag energiebverbruik

Micro/macro niveau

30
Q

Environmental Research framework for weight Gain prevention (EnRG)

A

dual systems raamwerk; gedrag dat leidt tot gewichtsstijging (energiebalansgerelateerd gedrag) zowel op cognitieve/beredeneerde manier tot stand kan komen (dus door persoonlijke determinanten), alsook een direct gevolg kan zijn van veranderingen in de omgeving