Losse feiten 2 Flashcards

1
Q

praktische intelligentie vormt een voorspellende factor voor een significante variantie in beroepsprestaties, bovenop de variantie die door IQ-tests kan worden verklaard.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De kosteneffectiviteit van selectieprocedures wordt mede bepaald door de selectieratio.

Wat is een selectieratio?

A

het aantal functies gedeeld door het aantal kandidaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op basis van de functieanalyse blijkt dat er voor een type functie een grote taalvaardigheid noodzakelijk is. Nicolas stelt hiervoor een set vragen samen. Hij besluit om de vragen op te splitsen in twee gelijkwaardige versies en beide versies uit te proberen. Nadien berekent hij de correlatie tussen de scores op beide tests.

Waarvan is dit een voorbeeld?

A

paralleltestbetrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tijdens een selectieprocedure moet Mike met een acteur een scenario uitspelen dat is gerelateerd aan de functie waarnaar hij solliciteert. Hij moet de acteur die een klant speelt overtuigen om schoenen te kopen. Aan het begin van de oefening blijft de acteur in gedachten verzonken naar de schoenen staren zodat Mike initiatief moet tonen en op de acteur moet afstappen.

Van welke selectiemethode is dit een voorbeeld?

A

een tweegesprek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anderson et al. (2001a) stellen dat er een aantal factoren bepalend is voor de kandidaatreacties op selectiemethodes.

Welk van onderstaande factoren is GEEN bepalende factor voor een positieve kandidaatreactie?

A

De selectiemethodes leggen zoveel mogelijk autonomie bij de kandidaat zelf, bijvoorbeeld wat betreft timing en locatie van de methode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer een groep lager scoort door etnische achtergrond (zonder taalbarrière), is het meestal zo dat de predictieve validiteit van de test verschillend is tussen groepen.

A

Wanneer een groep lager scoort op een test door een taalbarrière, is het mogelijk dat de predictieve validiteit voor de verschillende groepen toch gelijk blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Binnen welke traditie passen de Hawthorne-experimenten het best?

A

Human Relations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een trainer ontwikkelt een opleiding om creativiteit te verhogen bij werknemers. De trainer besluit om te starten met een oefening waarin de cursisten zoveel mogelijk ideeën moeten genereren. Nadien wordt met de cursisten besproken op welke manier ze te werk gegaan zijn, wat moeilijkheden waren, en wat ze gemakkelijk vonden. Daarna geeft de trainer de cursisten wat theoretische achtergrond over creativiteit en probeert hij ze aanknopingspunten mee te geven om te brainstormen.

Wat zou een logische volgende stap zijn in de opleiding, uitgaande van de leercyclus van Kolb?

A

de cursisten een nieuwe brainstormoefening laten doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Niels is na zijn opleiding tot handelsingenieur begonnen als junior consultant bij een internationaal auditbureau. Hij werkte zich al snel op tot senior-consultant om vervolgens manager van zijn afdeling te worden. Inmiddels is hij directeur van het kantoor.

Met welke term zou je de loopbaan van Niels het best kunnen omschrijven?

A

de bureaucratische loopbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Volgens George en Jones (1997) zijn attitudes, waarden en stemmingen van elkaar te onderscheiden op grond van

A

het tijdsperspectief (heden, verleden of toekomst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toewijding en werktevredenheid zijn volgens de auteurs van het tekstboek het meest indicatief voor de waarschijnlijkheid dat een werknemer

A

ontslag neemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke (sub)categorie werknemers lijkt een inbreuk te ervaren op het psychologisch contract door de werkgever?

A

contractuele blijvers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

John is derdejaars student bedrijfskunde. Naast zijn studie heeft hij een bijbaan. Hij houdt van moeilijke taken, waarvan de uitkomst onzeker is en waarvoor een zekere inventiviteit van belang is.

Waarop scoort John, uitgaande van deze beschrijving, waarschijnlijk hoog?

A

prestatiebehoefte (Murray, 1938)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Salaris is volgens de tweefactorentheorie van Herzberg (1966) een

A

hygiënefactor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een belangrijk verschil tussen het leniency-effect en de fundamentele attributiefout is dat

A

het leniency-effect kan samenhangen met individuele verschillen tussen managers terwijl daar geen evidentie voor is bij de fundamentele attributiefout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In de wetenschappelijke literatuur is een groot aantal factoren beschreven die aantoonbaar invloed hebben op werknemerswelzijn en werkstress.

Tot welke categorie van factoren rekenen we de arbeidsomstandigheden?

A

omgevingsdruk

16
Q

Stel je gebruikt job crafting in een poging stressrisico’s te verminderen.

Tot welke groep modellen zouden we een dergelijke interventie rekenen?

A

structurele modellen

17
Q

Tot welke categorie stressinterventies behoren werkgerelateerde vaardigheidstrainingen?

A

secundaire stressinterventies

18
Q

Wat bemoeilijkt het onderzoek naar de effecten van primaire stressinterventies?

A

In de praktijk van arbeidsorganisaties is het werken met controlegroepen meestal lastig.

19
Q

Osborn (1957) voerde aan dat individuen in een groep door te brainstormen twee keer zo veel ideeën genereren als individuen in hun eentje. Hieraan zijn volgens hem wel twee voorwaarden verbonden.

Welke twee voorwaarden zijn dit?

A

“Hoe meer ideeën de groepsleden bedenken, hoe beter” en “Groepsleden moeten worden aangemoedigd om zelfs met de bizarste ideeën te komen en worden niet uitgelachen om wat ze bedenken.”

20
Q

Om meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van teamwork ontwikkelden Hoegl en Gemuenden (2001) een theoretisch model dat de kwaliteit van teamwork in zes dimensies verdeelt.

Welke van de onderstaande dimensies hoort hier niet bij?

A

leiderschap

21
Q

Grote groepen met veel status en leden kijken naar leden van uit-groepen met meer vooroordelen dan kleine groepen met weinig status.

Als de statuskloof als heel groot wordt beschouwd, dan

A

zal de grote groep mild zijn voor de leden van uit-groepen.

22
Q

In een groot farmaciebedrijf wordt onder de medewerkers een leider voor een nieuw onderzoeksteam geselecteerd. Er blijven twee kandidaten over die over verschillende eigenschappen beschikken. Kandidaat A is erg extravert, intelligent en heeft veel vakkennis maar is minder goed in plannen. Kandidaat B is empathisch, niet dominerend en conflictoplossend, maar is licht neurotisch.

Welke kandidaat zou, gebaseerd op de resultaten van de meta-analyse van Judge et al. (2004) het best als leider passen binnen een team?

A

Kandidaat A