Thema 6 Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is actie in de context van cognitie?

A

Actie kan worden beschouwd als het resultaat van processen die op een gecoördineerde manier samenwerken, waarbij de behoeften van de persoon worden gecombineerd met de huidige ecologische realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het degree of freedom problem?

A

Er zijn potentieel een oneindig aantal motoroplossingen om op een object in te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn algemene motorische programma’s?

A

Opgeslagen routines die bepaalde motorparameters van een actie specificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat omvat somatosensatie?

A

Aanraking, pijn, thermische sensatie en ledemaatpositie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is proprioceptie?

A

Kennis van de positie van de ledematen in de ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definieer sensomotorische transformatie.

A

Het met elkaar verbinden van perceptuele kennis van objecten in de ruimte en kennis van de positie van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het homunculus problem?

A

Het probleem van het verklaren van wilshandelingen zonder een cognitief proces aan te nemen dat zelf wilskrachtig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van de primaire motorcortex?

A

Verantwoordelijk voor de uitvoering van vrijwillige en bewuste bewegingen van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er bij hemiplegie?

A

Schade aan één kant van de primaire motorische cortex resulteert in het niet vrijwillig bewegen van de andere kant van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de frontale oogvelden?

A

Betrokken bij vrijwillige en bewuste bewegingen van de ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet de laterale premotor-cortex?

A

Interactie met objecten in de omgeving, zoals het reiken naar een koffiekopje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van de prefrontale cortex?

A

Betrokken bij planning en hogere-orde aspecten van de controle van een actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is perseveratie?

A

Het blijven herhalen van een actie die al is uitgevoerd en niet meer relevant is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is utilization behavior?

A

Impulsief gedrag ten opzichte van objecten in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definieer frontale apraxia.

A

Falen in het uitvoeren van routinetaken die bestaan uit verschillende subdoelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het Supervisory Attentional System (SAS)?

A

Model om doelgericht handelen te verklaren, onderscheid tussen automatische acties en acties die aandacht vereisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een schema?

A

Georganiseerde set opgeslagen informatie, routine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet contention scheduling?

A

Selecteert één schema dat moet worden uitgevoerd uit een groot aantal concurrerende schema’s.

20
Q

Wat is sense of agency?

A

Het subjectieve gevoel dat vrijwillige handelingen eigendom zijn van en gecontroleerd worden door de acteur.

21
Q

Definieer forward model.

A

Representatie van het motorische commando dat wordt gebruikt om de zintuiglijke gevolgen van een handeling te voorspellen.

22
Q

Wat is intentional binding?

A

Fenomeen waarbij vrijwillige acties en hun zintuiglijke gevolgen in de tijd dichter bij elkaar lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

23
Q

Wat is anarchic or alien hand syndrome?

A

De hand en arm van een patiënt veroorzaken een actie die als onbedoeld wordt beschouwd.

24
Q

Wat is het verschil tussen mimicry en imitatie?

A

Mimicry impliceert een oppervlakkig analyseniveau, terwijl imitatie een dieper niveau van verwerking vereist.

25
Q

Wat zijn spiegelneuronen?

A

Neuronen die reageren op doelgerichte acties die door jezelf of door anderen worden uitgevoerd.

26
Q

Wat gebeurt er bij schade aan de ventrale route?

A

Visuele agnosie, waarbij patiënten objecten niet visueel kunnen herkennen.

27
Q

Wat is optische ataxie?

A

Beperking in het reiken naar objecten door schade aan de dorsale route.

28
Q

Wat doet de dorsale stroom?

A

Transformeert visueel gebaseerde informatie in motorische/gebaseerde acties.

29
Q

Wat is de rol van de premotorische cortex in het gebruik van hulpmiddelen?

A

Reageert op specifieke motorische acties, zowel wanneer deze worden uitgevoerd als wanneer deze worden waargenomen.

30
Q

Wat zijn de twee soorten neuronen in de premotorische cortex?

A

Hoofd-gecentreerde neuronen en hand-gecentreerde neuronen

31
Q

Wat is een hulpmiddel?

A

Object dat bepaalde acties voor specifieke doelen mogelijk maakt

32
Q

Welke niveaus in de hersenen worden gebruikt voor de weergave van tools?

A
  • Visuele weergave van de vorm van het object
  • Semantische weergave van het object
  • Volumetrische weergave van het hulpmiddel
  • Motorgebaseerde component
33
Q

Wat zijn affordances?

A

Structurele eigenschappen van objecten impliceren bepaalde toepassingen

34
Q

Wat is pantomiming?

A

Produceren van een actie op basis van een statisch beeld van een object

35
Q

Wat is ideomotor apraxia?

A

Beperking in het produceren van de juiste acties bij het zien of horen van een object, commando of woord

36
Q

Wat is een fantoomledemaat?

A

Gevoel dat een geamputeerd ledemaat nog aanwezig is

37
Q

Wat is sensorimotorische transformatie?

A

Fenomeen dat er een coregistratie nodig is van sensorische informatie en informatie over de positie van ledematen

38
Q

Wat zijn de basale ganglia?

A
  • Globus pallidus
  • Nucleus caudatus
  • Putamen
  • Subthalamus
  • Substantia nigra
39
Q

Wat is de cerebellar loop?

A

Betrokken bij de coördinatie van bewegingen

40
Q

Wat is de rol van de basale ganglia loop?

A

Betrokken bij de initiatie en uitvoering van intern gegenereerde bewegingen

41
Q

Wat zijn symptomen van de ziekte van Parkinson?

A
  • Akinesie
  • Bradykinesie
  • Verval van bewegingssequenties
  • Falen om spieractiviteit te schalen
  • Niet samenvoegen van bewegingscomponenten
  • Stijfheid
  • Trilling
42
Q

Wat zijn de twee routes van de basale ganglia en thalamus verbindingen?

A
  • Directe route die actie stimuleert
  • Indirecte route die actie inhibeert
43
Q

Wat is de oorzaak van de ziekte van Parkinson?

A

Nog niet gevonden

44
Q

Wat is een hyperkinetische stoornis?

A

Toename van beweging

45
Q

Wat zijn symptomen van de ziekte van Huntington?

A
  • Onhandig gedrag
  • Zich stoten
  • Struikelen
  • Vallen
  • Ongewilde bewegingen
46
Q

Wat zijn de symptomen van het syndroom van Gilles de la Tourette?

A
  • Motorische tics
  • Echolalia
  • Palilalia
  • Coprolalia
47
Q

Wat is de rol van de prefrontale cortex bij het syndroom van Gilles de la Tourette?

A

Meer geactiveerd dan de controle over complexe motorische en cognitieve taken