Thema 2 Flashcards

1
Q

Wat is het natuur of nurture debat?

A

De mate waarin cognitie en gedrag kunnen worden toegeschreven aan genen of omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie stelde dat vroege ervaringen en opvoedingsstijl van ouders bepalend zijn in de ontwikkeling?

A

Freud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de opvatting van Vygotsky over ontwikkeling?

A

Cultuur en interpersoonlijke communicatie zijn bepalend in de ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Skinner’s standpunt over gedrag?

A

Al het gedrag is een product van leren met straffen en belonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie is de grondlegger van de Westerse ontwikkelingspsychologie?

A

Piaget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt neuroconstructivism in?

A

De interactie tussen hersenstructuren en de omgeving is essentieel voor de ontwikkeling van het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de voordelen van fMRI/EEG bij kinderen?

A

Ze vereisen geen verbale of motorische reactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een nadeel van fMRI bij kinderen?

A

Het is lastig om tussen leeftijden te vergelijken vanwege verschillen in hersenontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat meet functional near-infrared spectroscopy (fNIRS)?

A

De hoeveelheid zuurstofrijk bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de twee ideeën in de ontwikkeling volgens Gottlieb?

A
  • Predetermined development
  • Probabilistic development
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is neurogenese?

A

Het proces waarin neuronen zich ontwikkelen uit neurale stamcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt celmigratie in?

A

De gereguleerde beweging van cellen naar specifieke locaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is synaptogenese?

A

De vorming van synapsen waardoor neuronen zich met elkaar verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is synaptic pruning?

A

Het verdwijnen van overdadige neuronen en synapsen tijdens de ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is myelogenese?

A

De vorming van myeline rondom axonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Hebbian learning?

A

Een proces waarin herhaalde, gelijktijdige activatie van neuronen leidt tot een toename in synaptische werking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt plasticiteit in?

A

De mogelijkheid van het brein om te veranderen door ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het Kennard Principle?

A

Hoe eerder in het leven hersenschade is opgelopen, hoe kleiner het effect op functionaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is filial imprinting?

A

Het proces waarin een jong dier zijn ouders leert te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen een kritische en een gevoelige periode?

A
  • Kritische periode: specifieke tijd waarin leren nodig is
  • Gevoelige periode: relatief gemakkelijker om een nieuwe vaardigheid te leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is empirisme?

A

De opvatting dat de pasgeboren geest een schone lei is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt nativisme in?

A

De opvatting dat sommige vormen van kennis aangeboren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn chromosomen?

A

23 paar, 46 chromosomen, waarvan één van elk paar van de moeder en één van de vader komt.

24
Q

Wat zijn allelen?

A

Verschillende versies van hetzelfde gen.

25
Q

Wat is het verschil tussen monozygote en dizygote tweelingen?

A
  • Monozygote: ontstaan uit één eicel en één zaadcel
  • Dizygote: ontstaan uit twee individuele eicellen en zaadcellen
26
Q

Wat is erfelijkheid?

A

Een schatting van de mate waarin genetica bijdraagt aan een eigenschap.

27
Q

Wat zijn de twee benaderingen voor de analyse van genetische verschillen?

A
  • Genotype-first
  • Genotype-environment interaction
28
Q

Wat zijn de twee benaderingen voor de analyse van genetische verschillen?

A
  1. Genotype-first
  2. Phenotype-first

Genotype-first richt zich op één enkel gen, terwijl phenotype-first zich richt op eigenschappen die in de populatie variëren.

29
Q

Wat is orofaciale dyspraxie?

A

Verminderd vermogen om de gecoördineerde bewegingen uit te voeren die nodig zijn voor spraak.

30
Q

Wat is een transcription factor?

A

Genetisch product dat de invloed van andere genen beïnvloedt.

31
Q

Wat houdt epigenetica in?

A

De uiting van de genetische code is dynamisch en wordt beïnvloed door de omgeving.

32
Q

Wat zijn gene-environment correlations?

A

Een verband tussen genetische- en omgevingsverschillen.

33
Q

Wat is het effect van genen op de blootstelling aan verschillende omgevingen?

A

Afhankelijk van onze genen, zoeken wij bepaalde omgevingen op.

34
Q

Wat zijn gene-environment interacties (G x E)?

A

Wanneer de kans om een bepaald kenmerk te ontwikkelen afhankelijk is van een combinatie van genen en de omgeving.

35
Q

Wat gebeurt er tijdens neurongeneratie?

A

Een stamcel deelt zich en produceert twee stamcellen; één sterft en de ander leeft om zich weer te verdelen.

36
Q

Wat zijn de symptomen van anencefalie?

A

Hersenhelften, diencephalon en middenhersenen zijn afwezig.

37
Q

Wat is lissencephalie?

A

De hersenen vormen geen sulci en gyri en komen overeen met die van een embryo van 12 weken.

38
Q

Wat is de rol van radiale gliacellen in de ontwikkeling van neuronen?

A

Zij ondersteunen migrerende neuronen naar hun juiste locatie.

39
Q

Wat zijn dendritische arborisatie en groei van dendritische stekels?

A
  1. Dendritische arborisatie: vertakking
  2. Groei van dendritische stekels: locaties voor synapsen.
40
Q

Wat zijn experience expectant en experience dependent mechanismen?

A
  1. Experience expectant: synaptische ontwikkeling afhankelijk van zintuiglijke ervaringen.
  2. Experience dependent: synapsen geproduceerd als reactie op unieke ervaringen.
41
Q

Wat is synaptische pruning?

A

Het wegsnoeien van synapsen dat plaatsvindt tijdens de ontwikkeling.

42
Q

Wat zijn de gevolgen van mislukte of onvolledige celmigratie?

A

Het kan leiden tot stoornissen zoals dyslexie of epilepsie.

43
Q

Wat is het effect van blootstelling aan een complexe omgeving op de hersenontwikkeling?

A

Het zorgt voor een toename in de grootte van de hersenen, vooral van de neocortex.

44
Q

Wat gebeurt er met de grijze stof in de cortex van 5 tot 20 jaar?

A

De grijze stof neemt af, wat wijst op neurale ontwikkeling en synaptische pruning.

45
Q

Wat zijn de effecten van muzikale oefening op de hersenontwikkeling?

A

Het leidt tot een groter aantal dendrieten en een grotere representatie van de linkervingers in de sensorimotorische cortex.

46
Q

Vul in: De uiting van de genetische code wordt beïnvloed door _______.

A

de omgeving.

47
Q

Waaruit bestaat een menselijk embryo bij de bevruchting?

A

Uit slechts één cel.

48
Q

Wat is microcefalie?

A

Hersenen hebben een kleine omvang en persoon heeft een laag IQ.

49
Q

Wat kan de juiste vorming van neurale paden verstoren?

A
  1. Littekenvorming
  2. Anoxie
  3. Inname van giftige stoffen
  4. Ondervoeding.
50
Q

Wat zijn de twee hoofdfasen in de ontwikkeling van dendrieten?

A
  1. Dendritische arborisatie
  2. Groei van dendritische stekels.
51
Q

Wat is de rol van gliacellen in de hersenontwikkeling?

A

Zij ondersteunen neuronen en zijn essentieel voor myelinisatie.

52
Q

Wat is de betekenis van corpus callosum agenesie?

A

De hersenbalk mist.

53
Q

Wat zijn de kenmerken van muzikanten die bijdragen aan onderzoek naar de plasticiteit van het brein?

A
  • Muzikale oefening is meestal al in de kindertijd gestart
  • Muzikale oefening is op regelmatige momenten en veelvuldig geoefend
  • Muzikale oefening leidt tot activatie van meerdere hersengebieden

Muzikanten worden vaak bestudeerd vanwege hun unieke ervaringen die invloed hebben op de ontwikkeling van het brein.

54
Q

Waarom is de ontwikkeling van het brein anders bij mensen die vroeg beginnen met het bespelen van een snaarinstrument?

A

Omdat ons brein zich op een andere manier ontwikkelt door ervaringen die we opdoen in ons leven

Het brein van muzikanten kan verschillen vertonen in vergelijking met mensen die later of niet beginnen met muziek.

55
Q

Bij welke groep wordt vaak onderzoek gedaan naar de plasticiteit van het brein?

A

Muzikanten

Dit komt door hun vroege en frequente muzikale oefening.

56
Q

Fill in the blank: Muzikanten worden regelmatig als doelgroep in onderzoek naar _______ van het brein gekozen.

A

[plasticiteit]