Thema 6 Flashcards
Beschrijf economie en mechanische efficiëntie van bewegen
Economie: de economie van bewegen is de energiedie nodig is voor het vasthouden van een constantesnelheid van een beweging of een constantvermogen. Dit wordt meestal gemeten alszuurstofconsumptie ( of anatomie). Om de economiete meten moet je de zuurstofconsumptie bij steady-state inspanning tussen 4 en 10 minuten meten. Alsje een grotere economie hebt zal je minder zuurstof opnemen
mechanische efficiëntie = percentage van de totale hoeveelheid verbruikte chemische energie datbijdraagt aan externe arbeid, de rest gaat verloren alshitte. Dus als je mechanische efficiëntie 20% is. Gaat 80% verloren aan warmte. Mechanische efficiëntie= (verrichte arbeid/energie uitgaven) x 100.
- Verrichte arbeid is: W= F x D
- Gross efficiëntie (bruto efficiëntie, GE) = (PO / PI) x 100
PO= mechanisch vermogen 30
PI= metabool vermogen
PI= VO2 x (4940 x RER +16040)oVO2 in L/s
-(4940 x RER + 16040)= zuurstofequivalent en is hoeveel J er wordt vrijgemaakt met 1 L O2
-Netto efficiëntie= [PO / (PI-PI rust)] x 100-
Werk efficiëntie= [PO / (PI-PI0W)] x 100
-Delta efficiëntie= (delta PO / delta PI) x 100
-Mechanisch vermogen PO is te vinden door de energie equivalent uit te rekenen van dearbeid W=FD. Hiervoor deel je het aantal kg mdoor 426,4kg m/kcal.
-Metabool vermogen PI is te vinden door de RER om te rekenen naar kCal/ LO2 envervolgens te vermenigvuldigen met hetaantal L O2
Beschrijf hoe lichaamsgewicht het energieverbruik van wandelen
en lopen beïnvloedt
Hoe hoger het lichaamsgewicht is, hoe meer energie je zal verbruiken (en meer zuurstof opname) tijdens het wandelen. Het verschil tussen een 36kg persoon en een 91kg persoon is ongeveer een dubbel zo grote energieverbruik
Beschrijf de invloed van getraindheid op de hardloopeconomie
Langdurige training verbetert de hardloopeconomie,deels door de afname van de pulmonaire ventilatietijdens submaximale inspanningen. Bij hardlopers geeftkorte termijntraining met de nadruk op dehardlooptechniek geen verbetering van dehardloopeconomie. Het op korte termijn trainen van destapgrootte bij hardlopers met een niet-economischestapgrootte verbetert de hardloopeconomie wel.
-Trainingsfactoren die de RE beïnvloeden zijn:sprongtraining, intervaltraining, en hoogtetraining
Beschrijf het verband uit tussen energieverbruik en loopsnelheid.
Tot en met 7,2 km/h lopen zal het energieverbruik lineair omhoog gaan. Hierna komt er een soort van breekpunt in economie waarbij het energieverbruik sneller omhoog gaat dan de snelheid. Dit is dan ook het punt waarop men graag zou willen beginnen met rennen, omdat dit economisch beter is dan lopen. Boven de 8 km/h zal het energieverbruik wel weer lineair verlopen ten opzichte van de snelheid, maar is een stuk steiler dan die van rennen, of die van lopen onder een snelheid van 7,2 km/h.
-Er zal geen verschil zijn in energieverbruik tussen twee hardlopers die een zelfde afstand hardlopen met een verschillende snelheid.
-Bij hogere snelheden daalt de economy
Factoren die energieverbruik beïnvloeden
-Lichaamsgewicht
*Massa omhoog => energieverbruik omhoog
-Ondergrond
*Asfaltweg > correctiefactor 1,0
*Harde sneeuw > 1,631
*Zand > 1,8
-Heling
* Bergwafwaarts
>Negatieve arbeid
>Exentrische spiercontractie
>Energieverbruik daalt
*Schoeisel
>100 g extra > 1% omhoog zuurstofopname tijdens hardlopen op matige snelheid
>Soepele zool economischer dan stevige zool
Beschrijf twee tests waarbij het short-term energiesysteem
geëvalueerd kan worden
Bij testen waar het short-term energiesysteem geëvalueerd kan worden zijn een aantal aannames nodig:
1. Op het maximale vermogen wordt alle ATP via ATP-PCr hydrolyse geregenereerd.
2. Er is voldoende ATP en PCr aanwezig om maximale prestaties van ongeveer 6s te voorzien.
ATP-PCr systeem:
- Trap-sprinttest
* P = (F*D)/T
>P = power, F = kracht/gewicht, D = afstand, T = tijd
*Sprongtesten
> Het verschil tussen het bereik wat een persoon heeft als hij/zij staat en de maximale verticale jump-and-touch hoogte> Of; de horizontale afstand die wordt afgelegd in een sprong vanuit een half gehurkte positie
Testen die dit systeem activeren vereisen maximale inspanning tot maximaal 3 minuten. Zelfmotivatie en omgeving hebben een grote invloed en de tests zijn goed reproduceerbaar.
Anaeroob: glycolytisch systeem (tot max. 3 min)
*Katch test
* In 40 sec all-out stationair fietsen met weerstand (6kg voor mannen, 5 kg voor vrouwen) à de power van het anaerobe energiesysteem.
Wingate test
* 30 sec supramaximaal fietsen à vermogen en trapfrequentie Resultaten:
- Piekvermogen
> 3-5 s à hoogste kracht
>ATP-PCr systeem
- Gemiddeld vermogen
>Glycolytisch systeem
- Anaërobe capaciteit
> Totale arbeid geleverd in 30s
- Vermoeidheidsindex
> Afname in vermogen in relatie tot het piekvermogen
*MOAD à zie leerdoel hieronde
Beschrijf het aandeel van de verschillende energiesystemen
tijdens maximale inspanningen van 10, 30 en 90 sec.
10 sec: ATP-PCr systeem (52%) + glycolyse (48%)
30 sec: ATP-PCr systeem (25%) + glycolyse (45%) + aeroob (25%)
90 sec: ATP-PCr systeem (15%) + glycolyse (40%) + aeroob (45%)
Beschrijf wat MAOD is.
MAOD staat voor Maximal Accumulated Oxygen Deficit. Het is een indirecte manier om de anaerobe capaciteit vast te stellen. Extrapolatie van de lineaire zuurstof-intensiteit relatie verkregen via 10 32
submaximale testen (10 minuten ~30-90% VO2max) voorspelt de supramaximale zuurstofconsumptie (dit is125% van de VO2max). MAOD is het verschil tussen deze geschatte waarde en een 2-3 minuten durenede loopband all-out test. De test komt goed overeen met andere testen, het maakt zonder aerobe schattingen onderscheid tussen aerobe en anaeroob getrainde atleten en het blijft onveranderd bij hoog intensieve inspanning van een verschillende duur.
Beschrijf hoe een maximale zuurstofopname test uitgevoerd
wordt
Voor een maximale zuurstofconsumptie zijn een aantalcriteria.
- Het afvlakken van de zuurstofconsumptie of hetbereiken van een piek bij oplopende intensiteitduit op het behalen van de maximale capaciteitvoor aeroob metabolisme.
- De zuurstofconsumptie bij hogere intensiteitenvlakt niet gemakkelijk af. De VO2peak is vantoepassing als er geen afvlakking plaatsvindt of alsde test wordt gelimiteerd door lokale factoren inde spier. VO2max is dus de hoogst gemetenzuurstofopname. - Het bereiken van de geschatte maximale hartslag(220-leeftijd) en een R van boven de 1.15 zijn bijkomstige criteria. Sommige zeggen dat het bloedlactaat moet oplopen tot 8-19 mmol of hoger.
Hoe de test gaat:
-Grote spiergroepen van het lichaam moeten geactiveerd worden met een duur en intensiteit waarmee de aerobe energieoverdracht wordt gemaximaliseerd. Je kan een stapsgewijze inspanningstest gebruiken.
*Deze loopt tot dat de persoon weigert. Dit is het punt van uitputting, maar kan beïnvloed worden door motivatie. Het bereiken van aan plateau vereist een grote anaerobe energie output. Dit is lastig voor ouderen en ongetrainde.
- Je kan een test continue of niet-continue doen. Dus stapsgewijs zonder herstelintervallen of stapsgewijs met herstel intervallen. De test moet 8-10 minuten duren bij een continue test en 65 minuten bij een niet-continue test. VO2 max is de hoogst gemeten zuurstofconsumptie
Beschrijf de invloed van de volgende factoren op de maximale
zuurstofopname: type activiteit, aanleg, staat van training,
geslacht, lichaamssamenstelling en leeftijd.
-Activiteit modus> er is een verschil in VO2max tussen verschillende inspanningen. Loopband geeft de hoogste VO2max. Armaandrijving geeft 70% van deze waarden. De loopband is wenselijk, aangezien intensiteit makkelijk te reguleren en te bepalen is en de VO2peak of VO2max makkelijker te halen is.
-Aanleg> 20-30% van je VO2max is genetisch bepaald. 50% voor maximale hartslag, en 70% voor fysieke arbeidscapaciteit. Als je familiale omgeving bij erfelijkheid neemt, bepaald dit bij elkaar maximaal 50% van de VO2max. 15-40% van de variatie in spierkracht tussen individuen komt door genetische factoren. Identieke tweelingen hebben gelijkaardige spiervezelcombinatie.
-Trainingsstatus> de persoon z’n aerobic staat bij het doen van de test geldt meer voor 5-20% van de VO2max. Hangt af van de fitheid van de persoon op het moment van de test.
-Geslacht>bij ongetrainde vrouwen ligt de VO2 max 15-30% lager. Dit is te verklaren door verschillen inlichaamssamenstelling en een lagere hemoglobine concentratie. Ook kan verminderde fysieke activiteitvan de vrouw bijdragen.
-Lichaamssamenstelling> het gewicht verklaart 70% van de individuele verschillen van de VO2max. Daarom wordt het vaak uitgedrukt per eenheid oppervlakte, gewicht, vetvrijemassa of volume-eenheid van de ledematen. Deze correctie doet de verschillen tussen geslachten ook vaak teniet. Dit zou betekenen dat het verschil vooral wordt veroorzaakt door de omvang van de samentrekkende spiermassa.
-Leeftijd> Tot 12 jaar blijft de absolute VO2max van jongens en meisjes gelijk. Bij 14 jaar is het al 25% hoger en bij 16 jaar 50%. De relatieve waarde blijft bij jongens gelijk tussen de 6 en 16 jaar. Bij meisjes daalt dat. De verschillen komen over het algemeen door minder fysieke activiteit, meer spiermassa, meer vet. Vanaf 25 jaar neemt de VO2max met 1% per jaar af.
- Type inspanning: hoeveelheid actieve spiermassa
- Erfelijkheid: 20-30% voor VO2-max
- Trainingsstatus: 5-20% voor VO2-max
- Geslacht: vrouwen 15-30% lagere VO2-max dan mannen
- Lichaamsgrootte en samenstelling: VO2-max in ml/kg/min, VO2-max in ml/kg FFM/min
- Leeftijd: afname in VO2-max na 25ste levensjaar
Beschrijf hoe de maximale zuurstofopname geschat kan worden
met een submaximaaltest.
Schatten is praktischer en minder gevaarlijk. Als je schat moet je altijd rekening houden met een afwijking (SEE). Deze wordt weergegeven als een percentage of als getal. 5% afwijking wordt aangehouden als minimaal. Aangenomen kan worden dat 68% zich tussen de waarden bevindt.
- Wandeltest> VO2max= 132,853 – (0,0769 x m) – (0,0257 x leeftijd) + (0,5955 x geslacht) – (0,224 x T1)– (0,0115 x HR1-4)
*T1= tijd over 1 mijl
*HR1-4= hartslag gemeten direct na de laatste kwart mijl
*Geslacht= 0 voor vrouwen, 1 voor mannen
*Leeftijd= jaren
*Gewicht= poundsDe standaard estimated error= ongeveer 4,4.
Duurlopen> coopertest van 12 minuten. Er wordt aangenomen dat het vasthouden van een hoge steady rate zuurstofconsumptie grotendeels de afstand bepaalt bij testen van langer dan 5 minuten. Schatting op basis van hartslag> er is een lineaire relatie tussen HR en VO2. Er wordt een best passende rechte lijn tot de geschatte maximale hartslag geëxtrapoleerd. SEE is hoog en is 10-20%.
Er zijn aannames die de nauwkeurigheid beïnvloeden:
- de lineaire relatie klopt tot middelmatige intensiteit. Het ligt soms te laag bij intensieve inspanningen.
- Gelijkaardige maximale hartslag: SEE 10bpm
-Constante economie en efficiëntie: variatie bij wandelen en fietsen 6%, bankstappen 10%. Zijkanten vasthouden loopband scheelt 30%
- Geen dagelijkse hartslagvariatie: 5bpm
Geef de verwachte systolische en diastolische bloeddrukken
tijdens rust en intensieve inspanning.
Rust
Systolisch = 120 mm Hg
Diastolisch = 60-80 mm Hg
Intensieve inspanning
Systolisch = richting de 200 mm Hg
Diastolisch = iets onder de 80 mm Hg
Beschrijf hoe de bloeddruk respons verloopt tijdens
krachttraining met het bovenlichaam
Tijdens krachttraining (vooral tijdens de concentrische fase vd oefening) worden de perifere slagaders mechanisch dichtgeknepen in de spieren.
Hierdoor stroomt er minder bloed naar de spieren, om dit te herstellen neemt toe:
-Activiteit van het sympatische zenuwstelsel
-CO
-MAP
Dit is lager voor meer getrainde krachtsporters.
Hogere bloeddruk door combinatie van:
1. Grotere stimulatie vh cardiovasculaire centrum door actieve gebieden van de motorische schors/cortex
2. Grote perifere feedback naar dit centrum door de samentrekkende spier
Definieer hoge bloeddruk
Bloeddruk die een bovendruk van hoger dan 140 mm Hg heeft (systolische druk) en een onderdruk van hoger dan 90 mm Hg. Een hoge bloeddruk heet ook wel hypertensie.
Beschrijf de myocardiale bloedstroom, het zuurstof verbruik en
het gebruikte metabole substraat van het hart tijdens rust en
inspanning
Het hart heeft zijn eigen circulatoire netwerk: coronaire circulatie.
- De rechter kransslagader voorziet de rechterkant van het hart van bloed (ventrikel + atria). De linker kransslagader voorziet de linkerkant van het hart en een klein deel van het rechterventrikel. Deze vaten
delen zich en vormen uiteindelijk een dicht capillair netwerk binnen het myocardium. Het bloed uit de linker ventrikel verlaat het weefsel door de sinus coronarius en bloed uit het rechter ventrikel via anterior cardiac veins, wat zich meteen leeg maakt in het rechteratrium.
- In rust heeft het myocardium een aanzienlijke hoeveelheid zuurstof nodig in verhouding tot de bloedstroom; het haalt ongeveer 70-80% van de zuurstof uit het bloed in de kransslagaders. De enige echte manier om meer zuurstof op te nemen is door het vergroten van de bloedstroom. Er is 2,5x meer bloed in de coronaire vaten tijdens diastole dan tijdens systole.
- Doordat het hart voornamelijk steunt op aerobe bloedvoorziening is de oxidatieve capaciteit 3 keer hoger dan in de skeletspieren.
*Grote concentratie mitochondriën
*Grote capaciteit voor long-chain fatty acids katabolisme
- Glucose, vetzuren en lactaat gevormd tijdens de glycolyse van skeletspierenzorgen voor de energie.
*Rust en langdurige submaximale inspanning: resp. 60-70% en 80%vetzuren
*Na eten: glucose
*Tijdens intensieve inspanning: lactaat
Beschrijf coronairy heart disease
Dit ontwikkelt zich als de kroonslagaderen te nauw worden. Het gebeurt op hetmoment dat LDL zich op gaat bouwen onder de endotheel cellen aan de binnenkantvan de celwand. Zo ontstaat er een vetophoping die naar de binnenkant van het vat groeit. (kan leiden tot een hartinfarct)