Thema 4 Flashcards

1
Q

Beschrijf de eerste wet van de thermodynamica.

A

Er kan geen energie gecreëerd of vernietigd worden, maar energie transformeert van de ene vorm naar de andere. (Wet behoud van energie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf de tweede wet van de thermodynamica.

A

Overdracht van potentiële energie in elk spontaan proces vindt altijd plaats in de richting, waarbij de capaciteit om arbeid te verrichten afneemt. Entropie: de neiging van potentiële energie om over te gaan naar de kinetische energie met een lagere capaciteit voor arbeid. Uiteindelijk wordt alle potentiële energie in een biologisch systeem afgebroken tot de onbruikbare vorm van kinetische- of warmte energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf de rol van vrije energie tijdens biologische arbeid

A

“nuttige” energie voor biologisch werk dat alle energiebehoeften van de cel omvat, levens ondersteunende processen. Vrije energie bepaalt de potentiële energie binnen de chemische bindingen van een molecuul.Vrije energie komt in 2 vormen voor: De energie die vrij is gekomen bij een exergone reactie, kan gebruikt worden voor een endergone reactie. Endergoon beschrijft de chemische reacties waarbij energie wordt opgeslagen of geabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de drie vormen van biologische arbeid

A
  1. Mechanisch werk van spieractie
  2. Chemisch werk dat cellulaire moleculen synthetiseert zoals glycogeen, triacylglycerol en eiwit
  3. Transportwerk dat stoffen zoals assodium (Na +) en kalium (K +) ionen concentreert in de intracellulaireen extracellulaire vloeistoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf hoe enzymen en co-enzymen het energiemetabolisme
beïnvloeden

A

Enzymen versnellen reacties zonder verbruikt of veranderd te worden.
Co-enzymen: sommige enzymen blijven inactief tenzij ze geactiveerd worden door co-enzymen. Deze organische substanties (geen enzymen!) faciliteren enzymwerking door enzym en substraat te binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definieer hydrolyse en condensatie en beschrijf hun belang voor
fysiologisch functioneren.

A

In het algemeen verteren of breken hydrolysereacties complexe moleculen af tot eenvoudigere sub eenheden; condensatiereacties bouwen grotere moleculen op door hun sub eenheden te binden.Bij hydrolyse wordt een groot molecuul omgezet naar kleinere moleculen door water toe te voegen en bij condensatie wordt H2O juist uit de moleculen gehaald om zo de moleculen aan elkaar te binden. Bij proteinen zijn de verbindingen “peptide bindingen”. Deze reacties komen voor bij bijvoorbeeld zetmeel, disaccharides, proteine en lipiden, dus het is erg belangrijk voor de afbraak van je eten en daarna weer de opbouw van nuttige moleculen. Dit wordt ook versneld door enzymen.
* Hydrolyse: afbreken van complexe moleculen uit kleinere subunits, door het toevoegen van H+ en OH (H2O)1
* Condensatie: Het vormen van complexe moleculen uit kleinere subunits, waarbij H2O vrijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de rol van redoxreacties in energiemetabolisme

A

Redoxreacties vormen de basis voor de energie overdracht processen van het lichaam.Binnen het gebied met constante snelheid leveren gekoppelde redoxreacties de energie voor fysieke activiteit; elk geproduceerd lactaat oxideert of wordt weer omgezet in glucose.Redox reacties spelen een grote rol bijenergiemetabolisme in de mitochondrien. Als eenreductor oxideert geeft het elektronen af en wordthet een oxidator. De oxidator is dus degene die deelektronen opneemt. In de mitochondrien zijn ertransportmoleculen die de geoxideerdewaterstofatomen en de losgekoppelde elektronenvervoeren naar zuurstof, wat hierna gereduceerdwordt.
* Redoxreacties: oxidatie en reductie
* Oxidatie: verlies elektronen X à X+ + e- Dragen zuurstof, waterstof of elektronen over.
* Reductie: elektronen ‘winnen’ X+ + e-à X
* Beide reacties vinden plaats in de mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf de rol van high-energy fosfaten in biologische arbeid.

A
  • High-energy fosfaten is de benaming voor de componenten die energie opslaan in de fosfaatbindingen.Alle lichaamsprocessen ‘kosten’ energie.
  • Een voorbeeld hiervan is ATP. De buitenste twee fosfaten hebben een hoogenergetische binding, door afsplitsing van het laatste atoom tijdens hydrolyse komt er energie vrij.
  • De energie voor de ATP-resynthese komt voornamelijk van vetten en glycogeen. Een deel komt echter ook van de anaerobe splitsing van fosfaat van fosfocreatine (PCr) (4-6x zo groot als voorraad ATP)
  • Ook heb je nog de adenylate kinase reactie die zorgt voor ATP: 2 ADP à ATP + AMP (onder invloed van het enzym adenylate kinase.- Adenylate kinase – en creatine reactie hebben twee voordelen:
    1. Vergroten van de spier mogelijkheid om de energieafgifte snel te laten toenemen
    2. Ze produceren AMP, Pi en ADP. Deze activeren de eerste fasen van glycogeen en glucose katabolisme en de zuurstof vereisende processen in de mitochondriën.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de elektronen transportketen en de oxidatieve
fosforylering.

A

Dit vertegenwoordigt een relatieve efficiëntie van 34% voor het benutten van chemische energie via oxidatieve fosforylering door elektronentransportElektronentransport - oxidatieve fosforylering produceert een gekoppelde overdracht van chemische energie om ATP te vormen uit ADP plus fosfaationenElektron transport oxidatieve fosforylering vindt plaats in het innermembraan van de mitochondrien. Op het begin wordt de waterstof, die van NADH of FADH2 komt, geoxideert en is die dus gescheiden van zijn elektron. Per twee waterstof atomen zijn er nu twee elektronen losgemaakt die worden doorgegeven in de transportketen tot ze uiteindelijk weer door het enzym ATPase gaan richting de binnenkant van het mitochondrium (matrix). Aan de binnenkant binden ze met waterstof en zuurstof om water te vormen en zo hebben ze ook ATP helpen vormen.
De elektronentransportketen draagt elektronen van NADH en FADH2 over aan zuurstofatomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de rol van zuurstof in het metabolisme.

A

Er zijn drie voorwaarden voor de voortdurende hersynthese van ATP tijdens gekoppelde oxidatieve fosforylering. Door aan de volgende drie voorwaarden te voldoen, worden waterstof en elektronen tijdens het energiemetabolisme ononderbroken door de ademhalingsketen naar zuurstof getransporteerd:
1. Weefselbeschikbaarheid van het reductiemiddel NADH (of FADH2)
2. Aanwezigheid van het oxidatiemiddel zuurstof in de weefsels
3. Voldoende concentratie van enzymen en mitochondriato zorgt ervoor dat energieoverdrachtsreacties met de juiste snelheid verlopenTijdens zware lichamelijke activiteit veroorzaakt een ontoereikende zuurstoftoevoer (conditie 2) of de matevan gebruik (conditie 3) een onbalans tussen waterstofafgifte en de terminale oxidatie ervan. In beide gevallen “back-up” de elektronenstroom door de ademhalingsketen en accumuleren waterstofatomen gebonden aan NAD + en FAD.

De rol van zuurstof is om elektronen en waterstof atomen aan het eind van de keten op te nemen en zo water te vormen. Als er niet genoeg zuurstof is zullen de waterstof atomen binden met pyruvaat en zo lactaat vormen
- Zuurstof in de mitochondria is noodzakelijk in dit (hierboven) proces. Zuurstof is de laatste elektronenreceptor. Water wordt gevormd.
- NADH + H+ + 3ATP + 3P + ½O2 à NAD+ + H2O + 3ATP
- Als zuurstof niet aanwezig is dan binden de waterstofatomen aan pyruvaat en vormen lactaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de belangrijkste functies van koolhydraten in het
metabolisme.

A

De belangrijkste functie van koolhydraten in metabolisme is het leveren van energie voor cellulair werk. Koolhydraten zijn ook heel belangrijk voor anaeroob metabolisme. Bij vetverbranding zijn ook koolhydratennodig. De primaire functie van koolhydraten levert energie voor cellulair werk.Koolhydraten hebben vier belangrijke functies die verband houden met het energiemetabolisme en de trainingsprestaties.
1. Energiebron, Koolhydraten dienen voornamelijk als brandstof voor energie, vooral tijdens intensieve fysieke activiteit.
2. Protein-Sparer, Adequate inname van koolhydraten helpt om weefseleiwitten te behouden.
3. Metabolische primer / Voorkomt ketose, Componenten van koolhydraatkatabolisme dienen als “primer” -substraat voor vetoxidatie.
4. Brandstof voor het centrale zenuwstelsel, het centrale zenuwstelsel vereist een ononderbroken stroom koolhydraten voor een goede werking
- Koolhydraten zijn het enige substraat waaruit anaeroob ATP gegenereerd kan worden.
- Tijdens lichte en matige inspanning komt 1/3 van de totale energie uit koolhydraten.
- Vetmetabolisme vergt koolhydraatmetabolisme.
- Het aeroob afbreken van koolhydraten voor energie gebeurt sneller dan de aerobe afbraak van vetzuren.
- Het centraal zenuwstelsel heeft continu koolhydraten nodig om goed te functioneren.
- Rode bloedcellen kunnen niet zonder glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf hoe anaerobe energie wordt vrijgemaakt op cellulair
niveau.

A

Bij het anaerobe metabolisme is het eindproduct lactaat. Dit wordt ook wel de snelle glycolyse genoemd. Dit levert beperkt ATP. Maximale inspanning tot 90s.
- In reactie 1 doneert ATP een fosfaatgroep aan glucose, waardoor glucose6-fosfaat ontstaat. Hexokinaseis als enzym betrokken. Bij de meeste weefsels blijft het glucosemolecuul daardoor gevangen in de cel. In de aanwezigheid van glycogeensynthase kan dan glycogeen gevormd worden. De lever en de niercellen bevaten fosfatase. Dit splitst de fosfaatgroep af, waardoor glucose kan worden getransporteerd.
- In reactie 2 wordt glucose6-fosfaat omgezet in fructose1,6-difosfaat ondersteund door glucose6-fosfatase-isomerase
- In reactie 3 wordt fructose1,6-fosfaat fructose1,6-difosfaat ondersteund door fosfofructokinase (PFK). Dit kost 1ATP De activiteit van dit enzym beperkt de snelheid van de glycolyse tijdens maximale inspanning. Snelle spiervezels bevatten veel PFK1
- Daarna splitst fructose1,6-difosfaat in twee gefosforyleerde moleculen met 3 carbon ketens. Deze worden in vijf reacties omgezet tot pyruvaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vergelijk de efficiëntie van aeroob en anaeroob metabolisme

A

Bij glycolyse worden er twee (bij glucose) of drie (bij glycogeen) ATP’s gewonnen en daar stopt het bij anaerobe metabolisme, maar bij aerobe metabolisme gaat pyruvaat nog verder de citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering in waar nog zo een 30 extra ATP’s worden gewonnen. Anaerobe metabolisme gaat echter wel veel sneller dan aeroob, dus bij hoge intensiteit zal er ook anaeroob verbrand worden. Maar 5% van de energie die in glucose zit wordt eruit gehaald bij anaerobe assimilatie. Er wordt ongeveer 30% van de energie opgeslagen in ATP bij anearobe glycolyse en bij aerobe metabolisme is de efficientie 34%. De rest gaat verloren als warmte.Bij het anaerobe metabolisme worden er maar 2 of 3 ATPs geproduceerd. Bij het aerobe proces gaat pyruvaat nog verder het proces in, naar de citroenzuurcyclus en elektronentransportketen. Hier kan uiteindelijk veel meer ATP gegeneerd worden. Het anaerobe proces is echter wel veel sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de vorming en ophoping van lactaat tijdens zware
inspanning.

A
  • Bij zware inspanning is er onvoldoende zuurstof of desnelheid waarmee zuurstof kan worden verbruikt ligt telaag. Er is sprake van non steady-state.
  • Dit heeft als gevolg dat de H+ productie > H+ oxidatie. Voorde glycolyse is NAD+nodig. NAD+ wordt vrijgemaakt doorlactaat formatie (pyruvaat à lactaat). Lactaat (H+) ophoping àpH naar beneden à vermoeidheid.Als je je zwaarder gaat inspannen en je komt O2 tekort,wordt er meer lactaat gevormd. Normaal gesproken kan ditworden afgevoerd naar de lever en weer worden omgezet inglucose, maar wanneer er te veel lactaat wordtgeproduceerd kan dit allemaal niet op tijd meer wordenafgevoerd en ontstaat er een ophoping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf de Cory cycle.

A

De Cori-cyclus verwijdert lactaat dat vrijkomt uit actieve spieren en gebruikt het om de glycogeenreserves aan te vullen die zijn uitgeput door intense fysieke activiteit. Cyclus waarbij lactaat in de lever wordt omgevormd tot glycogeen. De Cory cycle verwijdert lactaat uit actieve spieren en zet het in de lever om in glucose of glycogeen. Zie plaatje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de rol van de citroenzuurcyclus in het energiemetabolisme

A

Met pyruvaat als het eindsubstraat, gaat het koolhydraatkatabolisme verder en worden koppels verder afgebroken in de citroenzuurcyclus met daaropvolgende elektronentransportproductie van ATP. Cyclus van chemische reacties waarbij één molecuul ATP wordt gevormd.In de citroenzuurcyclus wordt zo veel mogelijk energie uit een glucose molecuul gehaald. De twee pyruvaatmoleculen die gevormd zijn tijdens glycolyse worden omgezet in acetyl-coA en deze gaat de citroenzuurcyclus in. Er wordt CO2 gevormd en er komen waterstofatomen vrij. Deze waterstofatomen gaan door naar de elektronentransport keten. De main functie van de citroenzuurcyclus is het vrij maken van energie-rijke elektronen voor de oxidatieve fosforylering.
- Aeroob glycolyse: citroenzuurcyclus (krebscyclus): Pyruvaat wordt omgezet in Acetyl-CoA. Dit gaat de CZC in. Dit vindt plaats in de mitochondriën. Hier wordtAcetyl-CoA omgezet in CO2 en H. In de CZC worden elektronen (H+) vrijgemaakten afgegeven voor de passage door de ademhalingsketen naar NAD+ en FADH.
- Geen directe tussenkomst van zuurstof

17
Q

Beschrijf hoe energie wordt vrijgemaakt uit koolhydraten, vetten en
eiwitten

A

De citroenzuurcyclus breekt het acetyl-CoA-substraat af tot kooldioxide- en waterstofatomen in de mitochondriën. De gereduceerde co-enzym-dragermoleculen brengen waterstof over naar de elektronentransportketen. ATP vormt zich wanneer waterstofatomen oxideren tijdens elektronentransport-oxidatieve fosforyleringVet (8,93 energie kcal/g), eiwitten( 4,05 energie kcal/g) en koolhydraten (4,03 energie kcal/g)In vetten zit het meeste potentiele energie, maar het duurt iets langer voor dit er allemaal uit is gehaald. Tussen 60.000 en 100.000 kcal zit in vet cellen en 3000 kcal in de spieren. Bij koolhydraten is dat veel minder. Er is over het algemeen meestal zo een energiereserve van 2000 kcal aan koolhydraten. Vetten moeten eerst door hydrolyse gesplitst worden in glycerol en fatty acids. Van glycerol kan CoA worden gemaakt en de fatty acids moeten eerst door de Beta-oxidatie om CoA te vormen en zo deel te nemen in decitroenzuurcyclus. Per molecuul kan dan 460 ATP’s worden vrij gemaakt. De efficientie is 40%. Bij eiwitten moet de stikstof worden weggehaald van de amino acids. Het overige kan dan deelnemen in de citroenzuurcyclus.

Koolhydraten:
- Anaeroob: eindproduct lactaat
- Aeroob: eindproduct pyruvaat à Glycolyse
- Citroenzuurcyclus, elektronentransportketen/oxidatieve fosforylering.
- Zie hierboven.

Vetten:
- Opgeslagen vet is de meest overvloedige bron van potentiële energie (voldoende voor 25-40 marathons)
- Vet wordt de primaire brandstof wanneer glycogeen voorraden opraken (bij langdurige inspanning op hoge intensiteit
- Complete verbranding van een triacylglycerolmolecuul levert 460 ATP-moleculen op, in tegenstelling tot 32 ATP bij de verbranding van 1glucosemolecuul.
De verschillende stappen:
- Lipolyseo
a. Triacylglycerol à glycerol + 3 vetzureno
b. Enzym – lipase
- Transport vrije vetzuren (FFAs) in bloedbaan
- Opname van vrije vetzuren in de spieren
- Vorming triacylglycerol
- Transport vetzuren het mitochondrium ino
a. Enzymcomplex: carnitineacyltransferase
- β-oxidatie
a. Vetzuren à acetyl-CoAo
b. Productie NADH en FADH2- Citroenzuurcyclus en elektronentransportketen

Eiwitten:
- Stap 1: deaminatie van het aminozuur(voornamelijk in de lever, kan ook in spieren)
- Stap 2: koolstofskelet wordt gebruikt voor ATPformatie
a. Glucogene aminozuren: leverentussenproducten op voor glucosesynthese via gluconeogeneseo
b. Ketogene aminozuren: leveren de tussenproducten acetyl-CoA of acetoacetaat op

18
Q

Vergelijk de hoeveelheid ATP die koolhydraten, vetten en eiwitten
tijdens katabolisme leveren.

A

Koolhydraten: 32 ATPVetten: 460 ATPEiwitten: voor elk eiwit verschillend

19
Q

Beschrijf de conversie tussen macronutriënten (metabolic mill).

A

De “metabolische molen” geïllustreerd in figuur hier boven toont de citroenzuurcyclus als de vitale schakel tussen macronutriënten (koolhydraten, vet, eiwit) energie en chemische energie in ATP.De conversie tussen macronutriënten loopt bijna alle kanten op. Vetten kunnen alleen niet omgezet worden naar glucose, want deze worden direct omgezet in Acetyl-CoA en Acetyl-CoA kan niet meer terug naar pyruvaat
De citroenzuurcyclus als de essentiële link tussen macronutriënt-energie en chemische energie in ATP.Biedt tussenproducten die de mitochondriale membraan kunnen passeren ( à cytosol) voor behoudt en groei.
- Glucose omzetting tot vet (triacylglycerol)oLipogenese–vorming van vet uit koolhydraten en eiwitten
Lever
- Vorming niet-essentiële aminozuren uit koolstofverbindingen
- Oxaloacetaat gevormd uit pyruvaat-katabolisme is noodzakelijk voor vet-katabolisme

20
Q

Vergelijk de bijdrage van de drie energiesystemen tijdens
inspanningen van verschillende intensiteit en duur

A

De bijdrage van de drie energiesystemen tijdens inspanningen van verschillende intensiteit en duur. Bij intense kortdurende (20-30 sec) fysieke activiteit wordt het ATP-PCr systeem gebruikt. Bij korte (60-180 sec)inspanning wordt lactaatvorming gebruikt in glycolyse. Bij langere (minstens paar minuten) inspanning komt aerobe verbranding op gang.
1. ONMIDDELLIJKE ENERGIE: HET ATP-PCr-SYSTEEM Intensieve lichamelijke activiteit van korte duur vereist onmiddellijke energie, zoals bij een sprint van 100 m, zwemmen van 25 m of het tillen van een zwaar gewicht. Deze energie komt vrijwel uitsluitend uit de intramusculaire hoogenergetische fosfaat- of fosfageenbronnen: adenosinetrifosfaat (ATP) en fosfocreatine (PCr).
2. KORTE TERMIJN GLYCOLYTISCH (LACTATEFORMING) ENERGIESYSTEEM Hersynthese van de hoogenergetische fosfaten verloopt in hoog tempo voor intense, kortdurende fysieke activiteit. De energie om ADP tijdens dergelijke bewegingen te fosforyleren, is voornamelijk afkomstig van de afbraak van opgeslagen spierglycogeen via snelle anaërobe glycolyse met als gevolg lactaatvorming. Bedenk dat door dit proces ATP snel kan worden gevormd zonder zuurstof. Snelle anaërobe glycolyse voor ATP-hersynthese kan worden beschouwd als reservebrandstof. Het komt in het spel wanneer een persoon accelereert bij het begin van de beweging of tijdens de laatste paar honderd meter van een mijl lopen, of van start tot finish presteert tijdens een vlucht van 440 meter of 100 meter zwemmen. Snelle en aanzienlijke ophopingen van bloedlactaat treden op tijdens maximale spierbewegingen van 60 tot 180 seconden. Afnemende intensiteit om de bewegingsperiode te verlengen, verlaagt dienovereenkomstig de snelheid van lactaatopbouw en het uiteindelijke bloedlactaatniveau
3. ENERGIE OP LANGE TERMIJN: HET AEROBISCHE SYSTEEM Zoals eerder besproken, produceren glycolytische reactiesrelatief weinig ATP. Bijgevolg zorgt het aërobe metabolismevoor bijna alle energieoverdracht wanneer intense fysiekeactiviteit langer dan enkele minuten duurt

21
Q

Definieer de lactaatdrempel en beschrijf hoe deze varieert tussen
personen met verschillende fitheid

A
  • Lactaat drempel: lactaat formatie > lactaat gebruik à ophoping
  • In ongetrainde personen ongeveer 50-55% VO2max
  • De lactaatdrempel is trainbaar
  • Atleten: hogere lactaatdrempel
    Genetische aanleg (bijv. Spiervezels type,reactievermogen van spierdoorbloeding)
    Specifieke lokale trainingsadapties
    Hoger tempo van lactaatverwijdering
22
Q

Definieer de maximale zuurstofopname

A

Het gebied in het geel rechtsboven in de figuur waarhet zuurstofverbruik plateaus of slechts licht toeneemtmet een extra toename van de trainingsintensiteit,vertegenwoordigt het maximale zuurstofverbruik - ookwel maximale zuurstofopname genoemd.
De maximale zuurstofopname wordt bereikt wanneerde zuurstofopname niet meer verder stijgt terwijl deintensiteit nog wel blijf toenemen.

23
Q

Beschrijf de zuurstofopname tijdens herstel na zware inspanning

A

De zuurstofopname tijdens herstel na zware inspanning zal minderzijn wanneer de zuurstof deficit kleiner was aan het begin van deinspanning. Zuurstof consumptie tijdens herstel heeft eenlogaritmische curve waarbij elke 30 sec je zuurstofopname omlaaggaat tot het niveau is bereikt van voor de inspanning.
Hoe snel een persoon reageert bij herstel van lichte, matige enzware lichamelijke activiteit, hangt af van specifieke metabole enfysiologische processen tijdens en bij herstel van elk typeinspanning.
- Hoe groter het oxygen defecit (= het verschil tussen de totalezuurstofopname tijdens inspanning en het totaal dat zou zijngeconsumeerd als er onmiddellijk een steady state situatie zouzijn bereikt), hoe langer het herstel duurt.
- De herstelcurve VO2 bestaat uit:
a. Snelle component: 50% herstel binnen 30 sec envolledig herstel duurt enkele minuten (herstel nalichte SS inspanning heeft alleen deze component)
b. Langzame component: afhankelijk van de duur enintensiteit van de inspanning kan volledig herstel tot24 uur duren

24
Q

Beschrijf de anatomische structuur van een skeletspier.

A

De anatomische structuur van de skeletspier bestaat uit pezen dieaan het bot zijn verbonden om deze te kunnen bewegen. In despierbuik zijn buisvormige vezels, die weer verdeeld zijn in kleinerevezels. In de kleinere vezels zitten kernen en myofibrilen waar desamentrekking van de spier plaatsvindt.
MACROSCOPISCH
-Pees (tendo-)
oBindweefsel
oSlecht doorbloed oMechanische functie doorgeven van krachten
-Buik (myo-)
oSpierweefsel
oBind-, zenuwweefsel, epitheel o(Meestal) goed doorbloed oMechanische functie veroorzaken van krachten

25
Q

Beschrijf hoe de ligging van spiervezels de functie van een spier
beïnvloedt

A

Spiervezels zijn onderdelen van spierbundels en bestaan uit myofibrillen, gevonden in de dwarsgestreepte spier. In glad spierweefsel (bloedvaten en ingewanden) worden geen spiervezels gevonden.Als de myofibrilen in een spiervezel parallel naast elkaar gelegen zijn en dus dikker zijn betekent dat dat je meer kracht hebt. Wanneer ze een grotere lengte hebben betekent dat dat je sneller bent. De linkerkant heeft langere spiervezels en is dus sneller en de rechterspier heeft kortere, naast elkaar gelegen spiervezels en kan dus meer kracht leveren

26
Q

Beschrijf de belangrijkste kenmerken van een sarcomeer.

A

De kleinste functionele eenheid in een spier. Een sarcomeer zorgt ervoor dat de spier samengetrokken kan worden, want myosine en actine schuiven langs elkaar en zo wordt de vezel korter. De depolarisatiegolf gaat langs het sarcomeer

27
Q

Beschrijf de belangrijkste kenmerken van myofilamenten.

A

De belangrijkste kenmerken van de myofilamenten actine en myosine zijn het naar elkaar schuiven. Myosine is het dikke filament en actine het dunne filament. In rust liggen ze deels over elkaar heen en een deel ligt niet naast de ander. Myofilamenten best uit actine en myosine filamenten, de reactie hiertussen zorgt ervoor dat het hele systeem kan verkorten = contractiele eiwitten

28
Q

Beschrijf de sliding filament theory van spiercontractie.

A

De theorie stelt voor dat een spier korter of langer wordt omdat dikke en dunne filamenten langs elkaar glijden zonder van lengte te veranderen. De myosine-kruisbruggen hechten cyclisch aan, roteren en maken los van de actinefilamenten met energie van ATP-hydrolyse en leveren de moleculaire motor om vezelverkorting aan te drijvenHet sliding filament model van spiercontractie is dat actine aan de crossbridge van myosine bindt en zo doorschuift. Ze gaan binden wanneer er Ca+ vrijkomt en verspreidt door de sarcomeer heen. De crossbridge van myosine laat weer los door middelvan ATP.

29
Q

Beschrijf de lengte-kracht relatie van een spier.

A

wanneer een sarcomeer te kort is en de myosine enactine dus al bijna helemaal in elkaar verschoven zijnzal de spier nog amper kunne samentrekken, maarwanneer de sarcomeer te lang is, is er nog maar heelweinig overlapping tussen de twee en kost het meerenergie om samen te trekken.
Spierkracht hangt af van het aantal parallelgeschakelde eenheden (sarcomeren/vezels), dusdikte van vezels/spier. Spierkracht hangt NIET af van het aantal in serie geschakelde eenheden (sarcomeren) dus lengte van vezels/spier!

30
Q

Beschrijf de opeenvolging van chemische en mechanische
evenementen tijdens de excitatie-contractie koppeling en relaxatie
van een skeletspier

A

Spiercontractie begint wanneer in het zenuwstelsel een actiepotentiaal ontstaat. Een motorneuron voert het actiepotentiaal over haar axon naar de spiervezel. In de neuromusculaire overgang, of synapsspleet, komt de neurotransmitter acetylcholine vrij, wat bindt aan de ACh-receptoren in de spiervezel. ACh-receptoren zijn chemisch geactiveerde-ionkanalen, die open gaan staan wanneer ACh bindt, waardoor Na+-ionen de cel in stromen. Hierdoor ontstaat een nieuw actiepotentiaal over het sarcolemma. Via transverse tubili, of t-tubili komt het actiepotentiaal bij de myofibrilen binnen in de spier terecht.. Om de myofibrilen liggen de membranen van het sarcoplasmatisch reticulum, waarin Ca2+ opgeslagen zit. Het actiepotentiaal zorgt dat Ca2+ wordt vrijgelaten. Via diffusie komt Ca2+ bij de spiervezels terecht
Wanneer een actiepotentiaal bij een spiervezel aankomt,vinden er een aantal stappen plaats die samen leiden totspiercontractie. Spiervezels zijn georganiseerd in bundels,die we sarcomeren noemen. 1 sarcomeer bestaat uit 2 typefilamenten, dunne actine en dikke myosine filamenten. Deze2 type filamenten kunnen bij elkaar komen om eencrossbridge te vormen. De eerder genoemde diffussie vanCa2+ ionen zorgt ervoor dat Ca2+ kan binden op troponine-tropomyosinecomplex, Dit eiwit complex verplaatst zich iets,waardoor de bindingsplaatsen tussen actine en myosinevrijkomen. De kop van een myosine filament bindt aanactine, en vormt zo een crossbridge. In de volgende stapwordt ADP en P losgelaten van het myosine molecuul. Deenergie die daarbij vrijkomt zorgt ervoor dat de myosine-kopomklapt waardoor de filamenten in elkaar schuiven, dezogenaamde powerstroke. Actine wordt verplaatst naar het midden van de sarcomeer. Een nieuw molecuulATP bindt aan de myosine-kop en zorgt ervoor dat de crossbridge verbroken wordt. ATP wordt weer 10
gesplitst in ADP +P, waardoor de myosine-kop klaar is voor een nieuwe powerstroke. Dit zorgt ervoor dat defilamenten steeds verder over elkaar schuiven, en de spier korter wordt, een spiercontractie.
er wordt Ca+ vrijgelaten bij depolarisatie en dit gaat aan de binding site zitten waardoor myosine kan binden aan de actine en deze verschuift zodat ze in elkaar komen te liggen. Om de crossbridge weer los te maken van actine is ATP nodig. De contractie eindigt wanneer Ca+ weer weggaat omdat het niet meer wordt gestimuleerd, want dan kan de crossbridge van myosine niet meer aan actine binden.

31
Q

Vergelijk verschillende typen spiervezels en beschrijf hun
karakteristieken

A

Type I (Slow Twitch)o
-Hoog myoglobine gehalte
-Hoge aerobe capaciteit
-Zijn rood van kleuroBevatten veel mitochondriën
Type IIx (Fast Twitch)
-Hoge anaerobe capaciteit
-Zijn wit van kleur
-De Fast Twitch vezels zijn nog onder te verdelen in type IIa, IIx en IIb.
Type IIa (Intermediaire spiervezel)
-Gekenmerkt door kracht en uithoudingsvermogen
-Mogelijkheid om vetten en koolhydraten te verbranden
-Zijn in staat tot de anaerobe omzetting van glucose via de glycolyse

32
Q

Beschrijf het effect van spiervezel typering op de sportprestatie

A

Snelle vezels hebben 4 kenmerken (Type II)
- Ze hebben een grote capaciteit voor elektrochemische transmissie van actiepotentialen.
- Ze hebben een hoge myosine ATPase activiteit.
- Ze hebben een snelle Ca2+ afgifte en opname door een efficiënt SR.
- Ze hebben een hoge snelheid van dwarsverbinding turnover.
> Ze zijn 3-5x sneller danlangzame vezels en zijnafhankelijk van het korte-termijnglycolytisch systeem. Deactivatie van dit type vezel isdominant bij anaerobe sprintactiviteiten en andere krachtigeinspanningen die bijna geheelafhankelijk zijn van anaerobeenergie. Ze spelen eenmbelangrijke rol bij stop-and-goen change-of-pace sporten.

Langzame vezels generen energiedoor ATP-resynthese, voornamelijkvia het aerobe systeem. Ze hebben 4eigenschappen.
- Lage myosine ATPase-activiteit
- Een lage calcium snelheid en verkorting- Minder goed ontwikkelde glycolytische capaciteit dan type II
- Grote en veel mitochondria.
>Langzame spiervezels (rode) hebben een rode pigmentatie door de grote aanvoer naar de mitochondria en de daarmee gepaard gaande ijzer-bevattende cytochromen i.c.m. hoge myoglobine 11
waarden. De hoge concentratie mitochondriale enzymen is nauw gerelateerd aan de verhoogde aerobe capaciteit.
a. Langzame vezels zijn erg bestand tegen vermoeidheid en zijn dus geschikt voor langdurige inspanningen. Ze worden ook wel SO (slow-oxidative) vezels genoemd. Langzame vezels krijgen het grootste deel van het bloed. Bij bijna maximale aerobe en anaerobe inspanning worden beide vezels geactiveerd. Bij duurinspanningen vindt de glycogeendepletie selectief plaats in de langzame vezels

Het verschil in spiervezeltypering op sportprestatie is dat type I gunstiger is bij duursporten, omdat ze vooral op het aerobe systeem leven en type II vezels zijn meer voor de kracht of sprint sporten, want deze maken vooral gebruik van het anaerobe systeem