Thema 2 Flashcards
Beschrijf uit welke anatomische onderdelen het ventilatoire
systeem bestaat.
Geleidende zones: (1 - 16) anatomische dode ruimte
- Trachea = luchtpijp
- Primaire bronchus
- Bronchiën
- Bronchioli
Overgangs -en ademhalingszones: (17 - 23)
- Ademhalingsbronchioli
- Alveolaire kanalen
- Alveolaire zakjes
Beschrijf in welk deel van het ventilatoire systeem de
gasuitwisseling plaatsvindt
In de uiteinden van de alveoli, waar ze direct aan een bloedvat liggen.
Beschrijf het mechanisme van inspiratie en expiratie.
Bij inspiratie trekt het middenrif/diafragma samen (omlaag) en trekken de buitenste ribspieren samen (vergroot de borstkas). Bij inspanning synchroniseren middenrif, borstkas en buikspieren
Bij expiratie relaxeren de inademingsspieren, het middenrif (omhoog), ribben omlaag. Interneribspieren helpen, ribspieren ademen sneller dan buikspieren dus bij inspanning relatief meerribspieren
Kwantificeer de statische en dynamische longfunctieparameters
De statische volumes geven een indruk van de elasticiteit van de longen en borstkas. De longblaasjes zijn elastisch waardoor ze kunnen uitzetten en samentrekken bij respectievelijk inademen of uitademen. Ook de borstkas en het middenrif bewegen elastisch mee tijdens de ademhaling. De ademhaling verloopt helemaal vanzelf, we hoeven er niet bij na te denken.
Dynamische longfunctieparameters
De dynamische volumes geven een indruk van de kwaliteit van de luchtwegen zelf. Ze laten vooral zien of er belemmeringen zijn in de luchtstroom.Het dynamische longvolume is de hoeveelheid lucht die tijdens geforceerd uitademen voortdurend (tijdens de beweging) wordt gemeten met een spirometer.1. Maximaal slagvolume van de longen (FVC)2. Snelheid waarmee een luchtvolume wordt verplaatst (ademhalingssnelheid)
Definieer de minuutventilatie, de alveolaire ventilatie, de
ventilatie-perfusie ratio, de anatomische en de fysiologische
dode ruimte.
Minuutventilatie = ingeademd volume per min.
Alveolaire ventilatie = lucht die de alveoli heeft bereikt en dus is opgenomen in het bloed.
Ventilatie-perfusie ratio = (in rust) verhouding volume alveolaire minuutventilatie en minuutvolume bloed dat langs de alveoli stroomt
Anatomische dode ruimte = geleidende zones
Fysiologische dode ruimte = het gedeelte van het alveolaire volume met een ventilatie-perfusie verhouding van bijna 0
Dus alveoli die daarom niet werken zijn dode ruimte
Beschrijf de relaties tussen ademfrequentie, teugvolume,
minuutventilatie en alveolaire minuutventilatie tijdens rust en
inspanning
Minuutventilatie (VE) = TV (teugvolume) * BR (ademfrequentie)Tijdens inspanning gaat men vaker en dieper ademhalen,
a. BR en TV worden groter
b. VE wordt groter
- Eigenlijk neemt de anatomische dode ruimte toe naarmate de TV groter wordt; het verdubbelt vaak tijdens een diepe ademhaling door enige uitrekking van de ademhalingspassages met een vollere inademing. Belangrijk is dat elke toename van de dode ruimte nog steeds verhoudingsgewijs minder volume vertegenwoordigt dan de bijbehorende toename van TV
- Daarnaast zorgt diepere ademhaling voor een effectievere alveolaire ventilatie dan vergelijkbare minuutventilatie die wordt bereikt door een hogere ademhalingsfrequentie
VE =AF x TV. Toename van teugvolume zorgt voor afname van ademfrequentie en/of toename van minuutventilatie. Hoe meer minuut ventilatie, des te meer alveolaire minuut ventilatie
Beschrijf de factoren die de ventilatie-perfusie ratio
beïnvloeden.
COPD, astma, pneumothorax (klaplong) en longfibrose beïnvloeden verminderen de longventilatie en dus de ventilatie-perfusie ratio
- Een longembolie en longinfarct verminderen de perfusie van de longen. Ook een bloedarmoede, of een laag hemoglobine (Hb-gehalte) verlaagt de ventilatie-perfusie ratio.
- Lichamelijke activiteit
De factoren die de ventilatie-perfusie ratio beïnvloede zijn de alveolaire minuut volume en depulmonale bloedstroom. Hoe hoger de ratio, des te meer alveolaire ventilatie iov pulmonale bloedstroom.
Benoem de verschillende partiële drukken van ademgassen
tijdens rust en inspanning in de alveoli, het arteriële bloed, de
actieve spieren en het gemengde veneuze bloed
Rust
Buitenlucht:
PO2 = 159 mm Hg
PN2 = 600 mm Hg
PCO2 = 0.23 mmHg
Alveoli:
PO2 = 103 mm Hg
PCO2 = 39 mm Hg
Arteriële bloed:
PO2 = 100 mm Hg
PCO2 = 40 mm Hg
Veneus bloed:PO2 = 40 mm Hg
PCO2 = 46 mm Hg
Bij inspanning daalt PO2 veneus bloed richting 0 en stijgt PCO2 veelInspanning
Alveoli:
PO2 = 110 mm Hg
PCO2 = 35 mm Hg
Leg uit wat de invloed van de wet van Henry is op de pulmonaire gasuitwisseling.
Beschrijf de rol die de partiële druk speelt bij de opname en de
afgifte van de metabole gassen in de longen en het
(spier)weefsel
In overeenstemming met de wet van Henry varieert de massa van een gas dat bij een bepaalde temperatuur in een vloeistof oplost, rechtstreeks met de druk van het gas boven devloeistof (op voorwaarde dat er geen chemische reactie plaatsvindt tussen het gas en de vloeistof). Twee factoren bepalen de snelheid van gasdiffusie in een vloeistof:
1. Het drukverschil tussen het gas boven de vloeistof en het gas opgelost in de vloeistof
2. De oplosbaarheid van het gas in de vloeistof
Diffusie is geen eenrichtingsverkeer
- Bij ongelijke druk verloopt diffusie in ongelijke mate; netto naar 1 richting
- Bij gelijke druk is er ook diffusie, in gelijke mate naar beide kanten (netto=0)
Pulmonaire gasuitwisseling ga je naar een hoogte, de atmosferische druk wordt dan lager > Partiële druk wordt lager > minder snel gasuitwisseling
Benoem hoeveel zuurstof via het bloedplasma en via
hemoglobine vervoerd kan worden door het bloed
- Via plasma: 3 ml per liter bloed > ongeveer 15 ml intotaal
- Via hemoglobine 1 liter bloed bevat ~200 ml O2 15 g per dl bloed (14 g/dl voor vrouwen)
a. Testosteron
b. IJzertekort (anemie)
Minder dan 2% van het O2 wordt in het plasma vervoerd en 98% wordt via hemoglobine vervoerd.
Beschrijf de fysiologische voordelen van de sigmoïde vorm van
de oxyhemoglobine-dissociatiecurve.
Als het een rechte lijn zou zijn dan neemt de saturatie rechtlijnig af als de druk lager zou worden.Maar omdat het er op deze manier uitziet. De partiële drukken in in de longen is het een beetje hoog. In de buurt van 100 is de curve een beetje afgevlakt, dit wilt zeggen dat er een grote range is van de drukke daar en heb je bijna een maximale O2 saturatie wat handig is als de druk een beetje lager zou zijn. wat je graag wilt in de longen zodat er zoveel mogelijk en zosnel mogelijk zuurstof naar de longen gaat. Tijdens inspannen wil je dat de lijn steiler gaat.
Beschrijf de factoren die het Bohr effect veroorzaken en hoe die
zich gedragen tijdens intensieve inspanning.
Het Bohr-effect blijft duidelijk tijdens intensieve inspanning, aangezien er meer zuurstof wordt afgegeven aan weefsels door de bijbehorende toenames in de volgende drie factoren:
1. Metabole warmte
2. Kooldioxide
3. Zuurgraad door ophoping van lactaat in het bloed
Bij normale alveolaire Po2 heeft het Bohr-effect bijna geen effect op pulmonaal capillair bloed (zelfs tijdens maximale inspanning), dus hemoglobine bindt zich volledig met zuurstof terwijl het bloed door de longen stroomt
Beschrijf de drie manieren waarop CO2 door het bloed vervoerd
wordt.
- Aan hemoglobine gebonden
- Opgelost in het bloedplasma
- Omgezet tot bicarbonaat
Wanneer CO2 door de weefsels wordt afgegeven aan het bloed reageert het zeer traag met het water (H2O) dat in bloedplasma aanwezig is tot diwaterstofcarbonaat (H2CO3). Diwaterstofcarbonaat splitst zeer snel tot bicarbonaationen en waterstofionen. Het oplossen van CO2 in water is echter eveneens een traag proces. Ook lost CO2 slecht op in een waterig milieu. Denk maar aan koolzuur (ook CO2) in een fles frisdrank. Zodra je de fles frisdrank open draait, ontsnapt direct koolzuurgas. Bicarbonaationen blijven echter netjes opgelost in een waterig milieu
Beschrijf en kwantificeer het arterioveneuze zuurstof verschil
tijdens rust en inspanning.
Het arterio-gemengd-veneuze zuurstofverschil (a-vO2-verschil) beschrijft het verschil tussen het zuurstofgehalte van arterieel bloed en gemengd-veneus bloed.
- Het a-vO2-verschil in rust is normaal gesproken gemiddeld 4 tot 5 ml zuurstof per deciliter bloed.
- Tijdens intense activiteit wanneer extracellulaire Po2 afneemt tot bijna 15 mm Hg, blijft slechts ongeveer 5 ml zuurstof aan hemoglobine gebonden. Hierdoor neemt het a-vO2-verschil toe tot 15 ml zuurstof per 100 ml bloed
Beschrijf hoe (chemische en niet-chemische factoren) de
pulmonaire ventilatie tijdens rust en inspanning wordt
gereguleerd
Perifere chemoreceptoren regelen de alveolaire ventilatie in rust. Arteriële PCO2- en H + -concentratie zijn de belangrijkste regulerende factoren. Hyperventilatie verlaagt arteriele PCO2 en H+ concentratie. 3 niet-chemische regulerende factoren versterken ademhalingsaanpassingen bij inspanning: corticale activering in afwachting van activiteit en uitstroom van de motorische cortex wanneer beweging begint, perifere sensorische input vanchemoreceptoren en mechanoreceptoren in gewrichten en spieren, en verhoogde lichaamstemperatuur