Thema 1 Flashcards
Definieer de (maximale) zuurstofopname.
De maximale zuurstof opname is VO2-max. Dit is de maximale hoeveelheid zuurstof die een individu kan opnemen, deze kan worden verhoogt door training.De maximale zuurstofopname is een persoons maximale capaciteit om ATP aeroob te synthetiseren, hoeveel zuurstof iemand tijdens maximale inspanning kan benutten. Het dient als een belangrijke indicator van het fysiologische functionele vermogen om intense aerobe activiteit te ondersteunen
Beschrijf het meten van de zuurstofopname
De maximale zuurstofopname kan bepaald worden door een VO2-max test. Deze wordt uitgevoerd op een loopband of een fietsergometer. De test begint op een erg rustig vermogen waarna de intensiteit in intervallen van 2-3 minuten stapsgewijs toeneemt totdat de individu ‘niet meer kan’. Aan het einde van elke fase wordt de zuurstofconsumptie uitgezettegen het vermogen. De zuurstofconsumptie neemt met elk toename in vermogen toe, totdathet maximale vermogen van de zuurstofconsumptie is bereikt. Dit is de maximale zuurstof opnamen.
Bereken de zuurstofopname en koolstofdioxide afgifte aan de hand van metingen
VO2 = VI * %O2
VI = volume dat je inademt
VCO2 = VE (%CO2E - %CO2I )
VO2 = Q * (a-v)O2
Q= cardiac output
VO2 = (EDV – ESV) * HF * (a-v)O2
VO2 = VE ((%N2 * 0,265)-%O2E)
VO2 = Ve (%CO2E - %CO2I)
Definieer het ‘respiratory quotient’ (RQ) en de ‘respiratory exchange ratio’ (RER)
RQ = ademhalingsquotiënt, meet je in de mitochondriën, werkt vooral in de steady state, wordt geen beroep gedaan op anaeroob metabolisme.
RER = wat je aan de mond meet, betrekt de anaerobe metabolisme, hoge RER: hyperventilatie of lactaatacidose, lage RER: Na inspanning
Definieer de relatie tussen de RQ en de voor metabolisme gebruikte voedingsstoffen
RQ geeft aan welke voedingstoffen er is verbrand, in rust en tijdens aerobe inspanning.
Koolhydraten: RQ=1,00
Vet: RQ=0,70
Eiwit: RQ=0,82
Gemengd: RQ=0,82
Definieer het basaalmetabolisme en het rustmetabolisme
BSM (basaal metabolisme) = meting van het metabolisme is rust, in wakkere toestand
- Geen voedselconsumptie 12 uur voor de meting
- Geen lichamelijk activiteit 2 uur voor de meting
- Stilliggen 30 voor de meting, meting zelf duurt 10 minuten.
- Gevonden waarden, afhankelijk van geslacht, leeftijd, lichaamsgrootte en vetvrije massa:
a. 160-290 ml/min
b. 0,8-1,43 kCal/ min
RMR (rustmetabolisme) = zelfde als BMR, maar minder strenge meting, waardoor het vaak iets hoger is dan het BSM. Criteria voor het meten:
- 3-4 uur na het eten van een lichte maaltijd
- Geen lichamelijke activiteit
Beschrijf vijf factoren die het totale dagelijkse energieverbruik kunnen beïnvloeden
- fysieke activiteit
- door voeding geïnduceerde thermogenese
Dieet-geinduceerde thermogenese (DIT). Verplichte (voedingsstoffen verteren, absorberen, assimileren) en vrijwillige (activering van sympatische zenuwstelsel en de stimulerende invloed op de stofwisseling) thermogenese. - calorisch effect van voedsel op het metabolisme van lichaamsbewegingHet calorie verwekkend effect van voedsel op het energiemetabolisme tijdens inspanningverhoogt het thermische effect van voedsel in rust.
- klimaat
- zwangerschap
Definieer de ‘MET’
Metabool equivalent
- Hoeveelheid energie die men nodig heeft in vergelijking met energieverbruik in rust
- Aangegeven in meervouden van rust VO2
- Lineaire relatie tussen HR en VO2
- VO2 en energieverbruik schatten o.b.v. HR
MET is een eenheid die de hoeveelheid zuurstof gebruik per lichaamsmassa beschrijft. 1 MET is bij mannen ongeveer 150 mL / min en bij vrouwen 200 mL/min.
Beschrijf de relatie tussen hartfrequentie en energieverbruik
Hartslag om het energieverbruik te schatten lijkt praktisch, maar heeft beperkte onderzoek toepassingen omdat het zo was gevalideerd voor slechts enkele algemene, grote spieractiviteiten.
De hartslag geeft een schatting van het O2 gebruik waardoor je ook het energieverbruik kunt schatten. Dit kun je echter alleen doen bij aerobe verbranding.
Beschrijf de Fick vergelijking
Gas diffundeert door een membraan met een snelheid dieVGAS = (ADΔP)/T
- Direct proportioneel is met het oppervlakte (A)
- Afhankelijk is van de diffusieconstante (D)
- Afhankelijk is van drukverschil over het membraan (ΔP)
- Invers proportioneel is met de dikte van het membraan (T)
VO2 = CO x (a-v)O2
CO = cardiac output = HMV
CO = HF x SV
HF = hartfrequentie
SV= slagvolume
SV = ESV – EDV
ESV = eind systolische volume
VO2 = (HF x (ESV – EDV)) x (a-v)O2
EDV = eind diastolische volume