Thema 5 Flashcards
Beschrijf mono-, di- en polysachariden.
Fructose wordt snel omgezet in vet. Galactose komt niet vrij in de natuur voor.Zetmeel bestaat uit amylose en amylopectine.Amylopectine verteert en absorbeert snel
Beschrijf de rol van koolhydraten voor het lichaam.
Energiebron
-Vooral bij intensieve inspanning Sparen van eiwitten
-Glycogeendepletie à gluconeogenese vanaminozuren
-glycogeendepletie stimuleert vetkatabolismeen glucosesynthese uit andere componenten.Bij extreme depletie neemt de spiermassa af.
Metabole ‘primer’
-Vetmetabolisme
-componenten van het koolhydraat katabolisme zorgen als ‘primer’ substraat voor vetoxidatie, er kan een ketose ontstaan bij glycogeendepletie, dit ontstaat door het ophopen van ketonlichamen door eenonvolledige vetverbranding
Brandstof voor het centraalzenuwstelsel
-Bloedglucose wordt strak gereguleerd, omdat:
oGlucose primaire brandstof zenuwcellen
oGlucose enige energiebron voor rode bloedcelle
Beschrijf de rol van voedingsvezels voor de gezondheid
Je hebt twee soorten voedingsvezels:
* Fermenteerbare vezels
- Leveren een klein beetje energie
- Bevorderen stoelgang
* Niet-fermenteerbare vezels
- Leveren geen energie
- Bevorderen stoelgang
- Verzadigende werking
- Verlagen LDL-cholesterol
* Hebben positieve gezondheidseffecten, bijvoorbeeld:
- Obesitas: vermindering van de insulinesecretie door lagere opnamesnelheid
- Hartziekten: gunstig effect bloeddruk, insulinegevoeligheid en bloedstolling
Beschrijf de dynamica van koolhydraatmetabolisme tijdens
inspanningen van verschillende intensiteit
-Intensiteit
a. Lage intensiteit: voornamelijk vetten
b. Middelmatige intensiteit: zowel vetten als koolhydraten
c. Hoge intensiteit: voornamelijk koolhydraten
Snelheid van de omzetting naar energie
Koolhydaatverbranding levert meer energie op dan vetverbranding
-Duur
Wanneer zijn de glycogeenvoorraden op? (zie plaatje)
Welke brandstof je gebruikt tijdens inspanning hangt af van meerdere factoren:
* Intensiteit en duur van de inspanning: hoe zwaarder de inspanning, des te meer koolhydraten worden verbrand. Bij lichte inspanning worden voornamelijk vetten gebruikt.
a. De snelheid van omzetting naar energie is 2x zo hoog voor koolhydraten.
b. Koolhydraatverbranding levert meer energie op dan vetverbranding.
* Fitness en voedingsstatus van sporter: sporters die meer CHO eten zullen meer CHO kunnen verbranden waardoor hogere intensiteit langer kan worden volgehouden. Een hoger fitness level zorgt voor lagere relatieve spanning, waardoor langer vetten kunnen worden gebruikt en glycogeen depletie later ontstaat.
* Intensieve inspanningen: voornaamste energiebron koolhydraten. Leidt tot een verhoging van de productie van adrenaline, noradrenaline en glucagon en een vermindering van insuline. Dit activeert glycogeen fosforylase, wat de glycogenolyse in de lever faciliteert (omzetting glycogeen naar glucose).
* Tijdens gemiddelde intensiteit en langdurige training wordt eerst glycogeen gebruikt in de transitie van rust naar inspanning. Daarna levert glycogeen zo’n 40/50% van de brandstof, waarbij het wordt aangevuld met vetten
Beschrijf het effect van dieet op de glycogeenvoorraad.
Beschrijf het effect van dieet op duurinspanning.
Een koolhydraatarm dieet put het spier- en leverglycogeen snel uit, en verslechtert de prestatie bij korte anaerobe en langdurige hoog intensieve aerobe inspanningen.
Normale glycogeenniveaus in spieren 100-120 mmol/kg ww.
Koolhydraatstapelen > 150-200 mmol/kg ww
- Prestatieverbetering 2-3% (>90 min)
Beschrijf wat de hongerklop is
- Hongerklopt/fatigue/man met de hamer treedt op wanneer fysieke activiteit de hoeveelheid lever- en spierglycogeen te veel heeft verminderd, ongeacht de hoeveelheid vet en eiwitten voorhandig.
- Inactieve spieren behouden hun glycogeen concentratie, omdat die spieren het enzym fosfatase niet hebben. Dit enzym zorgt ervoor dat glucose uitwisseling tussen cellen mogelijk is
Benoem de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid koolhydraten
voor actieve en niet actieve personen.
Sedentaire personen
-40-50% koolhydraten
Sporters
-60-70% koolhydraten
Beschrijf de verschillende vetzuren en hun fysiologische functie.
Verzadigd vetzuur
- Geen dubbele bindingen
- Maximaal aantal waterstof atomen à gesatureerd
> Vergroten de hoeveelheid LDL cholesterol en de kans op coronaire hartziekten
Onverzadigd vetzuur
- X-aantal dubbele bindingen
> Verlaagt vooral LDL cholesterol en beschermt tegen coronaire hartziekten
Transvetzuur
- Gedeeltelijk gehydrogeneerd
> Zorgen voor LDL-toename en HDL-afname
Beschrijf de karakteristieken van HDL- en LDL-cholesterol en hun
rol in cardiovasculaire ziekten.
LDL
- ‘Slecht’ cholesterol
-Vervoert cholesterol naar arterieel weefsel
- LDL zet cholesterol af waar 1) LDL wordt geoxideerd om de fysischechemische eigenschappen te veranderen en 2) opgenomen wordt door macrofagen in de bloedvatwand om atherosclerotische plaque te vormen. Oxidatie leidt uiteindelijk tot een snelle toename van de gladde spiercellen en andere ongewenste veranderingen die bloedvaten vernauwen en beschadigen
HDL
- ‘Goed’ cholesterol
- Geproduceerd in de lever en dunne darm
- Bevat het hoogste percentage eiwitten (minste vetten en cholesterol)
- HDL haalt LDL van de bloedvatwand om het naar de lever te transporteren, waar het wordt omgezet naar gal.
Chylomicronen: vervoerd vet-oplosbare vitamines, lange ketens triacylgycerolen, fosfolipiden en vrije vetzuren.
Ontstaan wanneer deze de darmen verlaten en de lymfevaten binnenkomen.
VLDL: gevormd in de lever uit vetten, koolhydraten, alcohol en cholesterol.
Bevat het hoogste percentage vetten.
In lever afgebroken tot LDL
> Lipoproteïnen
Beschrijf de dynamica van vetmetabolisme tijdens inspanningen
van verschillende intensiteit
Intracellulair en extracellulair vet (FFA, intramusculair triacylglycerol, en circulerend plasma triacylglycerol) geven 30-80% van de energie tijdens fysieke activiteit, afhankelijk van de voedingsstatus, conditie en de intensiteit en de duur15
* De toegenomen bloedstroom door vetweefsel gedurende inspanning leidt tot een hogere afgifte en gebruik van FFA
.* Middelmatige inspanning: Min of meer gelijke voorziening in energie door veten en koolhydraten. Vet neemt in belang toe (tot> 80%), gelijktijdig met de afname van glycogeen.
* Reguliere aerobe training verbetert de long-chain fatty acid oxidatie, vooral van triacylgyclerol tussen de actieve spieren (IMTG) tijdens milde tot middelmatige inspanning. Een getraind persoon gebruikt dus langer/meer IMTG en behoud dus langer zijn glycogeenreserves.
* Bij langdurige inspanning met een gemiddelde intensiteit verandert de verhouding tussen energie uit spier en vet van 50-50 naar voornamelijk vet, omdat de glycogeen voorraad opraakt. Dit heeft een negatief effect op de prestatie
Benoem de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van vetten voor
actieve en niet actieve personen.
Het gaat over een percentage van de totale inname, actievere personen hebben een hogere totale inname.
- Totaal vet: 20-40 energieprocent (neiging tot overgewicht: 20-35).
- Verzadigd vet: < 10%
- Transvet: < 1%
- Linolzuur (essentieel vet, verlaagt LDL): 2 %
- Alfalinoleenzuur: 1 %
- Omega-3-vetzuren uit vis: 19+ jaar: 0,45 gram per dag ~2 weekly servings.
- Meervoudig onverzadigd vet: < 12%
Definieer essentiële en niet-essentiële proteïnen.
- Essentiële proteïnen moeten uit het voedsel komen (Isoleucine, leucine, lysine, methionine, phenylalanine, threonine, tryptofaan, en valine).
- Niet-essentiële proteïnen maakt het lichaam zelf aan
Beschrijf de dynamica van eiwitmetabolisme tijdens
inspanningen van verschillende intensiteit
- 2-5% van de energiebehoefte komt van eiwit-afbraak.
- Het lichaam gaat vaak pas eiwitten afbreek als er sprake is van glycogeendepletie.
- In de lever raakt het aminozuur zijn aminogroep (NH2) kwijt (deaminatie) 13Gedeamineerd aminozuur
> - Nieuw aminozuur - Koolhydraat (gluconeogenese) of vet (vet synthese)
- Verder afgebroken voor directe energie16
- Transaminatie: aminogroep van donor aminozuur wordt overgedragen aan ‘acceptor’ zuur
Beschrijf de stikstofbalans.
Positieve stikstof balans bij
1. Opgroeiende kinderen
2. Tijdens de zwangerschap
3. Bij herstel van ziekte
4. Tijdens krachttraining wanneer spiercellen de eiwitsynthese bevorderen
Nt-Nu-Nf-Ns = 0
Nt = totale stikstofinname via voeding
Nu = stikstof in urine
Nf = stikstof in ontlasting
Ns = stikstof in zweet
- Positie stikstof balans: weefselsynthese (anabolisme)
- Negatieve stikstof balans: weefselafbraak (katabolisme)
Benoem de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van eiwitten voor
actieve en niet actieve personen.
ADH 0,8 g/kg/dag (volwassenen)
-Hoger voor kinderen, vegetariërs, zwangere vrouwen en atleten
Beschrijf de alanine-glucose cyclus
De alanine-glucose-cyclus. Alanine, via transaminatie in spieren gesynthetiseerd uit van glucose afgeleid pyruvaat, komt het bloed binnen waar de lever het omzet in glucose en ureum. Glucose-afgifte in het bloedvalt samen met de daaropvolgende afgifte aan de spier voor energie. Tijdens inspanning helpt een verhoogde productie en output van alanine uit spieren om de bloedglucose voor het zenuwstelsel en actieve spierbehoeften op peil te houden. Oefeningstraining verhoogt de hepatische gluconeogenese
Benoem de vet- en wateroplosbare vitamines.
- Vet oplosbare vitamines: A, D, E, K
- Lossen op en verblijven in vetweefsel. Overschot kan hierdoor giftig zijn.
- Niet noodzakelijk om elke dag binnen te krijgen
- Getransporteerd als onderdeel van lipoproteïnen
- Lever slaat A, D en K op in kleine hoeveelheden
- Wateroplosbare vitamines: B-complex en C
- Verspreiden zich in vloeistoffen, worden niet opgeslagen. Overschot komt in de urine terecht.
- Dagelijks nodig- Werken als co-enzym
Beschrijf de risico’s van overconsumptie van vet- en
wateroplosbare vitamines.
Voor vitamine C, bètacaroteen, ijzer, fosfor, kalium en mangaan zijn er aanwijzingen dat bepaalde hoeveelheden mogelijk ongewenste bijeffecten veroorzaken. Daarbij moet je bijvoorbeeld denken aan darmklachten bij meer dan 2 gram vitamine C. Maar voor deze vitamines en mineralen zijn geen aanvaardbare bovengrenzen vastgesteld.
Langdurig extra vitamines en mineralen slikkenkan schadelijk zijn voor de gezondheid. Er zijn voedingssupplementen op de markt die hogeredoseringen bevatten dan de maximaal aanvaardbare bovengrens van inname.Vastgesteld is dat een te hoge inname vanvitamine A, vitamine D, vitamine E, vitamine B6,niacine, foliumzuur, calcium, magnesium,jodium, koper, selenium en zink schadelijk kanzijn voor de gezondheid. Daarom heeft deEuropese voedselveiligheidsorganisatie (EFSA)aanvaardbare bovengrenzen opgesteld.
Een teveel aan mineralen krijg je alleen binnenals je langdurig supplementen met hoge doseringen gebruikt. Een uitzondering hierop vormt natrium. Doordat aan de meeste (bewerkte) voedingsmiddelen zout wordt toegevoegd, krijgt vrijwel iedereen te veel natrium binnen, wat de bloeddruk verhoogt en daardoor de kans op hart- en vaatziekten groter maakt.