Thema 5: de schooltijd Flashcards

1
Q

Gemiddelde lengte 11 jaar

A

Meisjes 1.50m, jongens 1.49m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Groei schooltijd

A

Lengte: 5-7cm, 3kg per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ossificatie

A

sterker worden van botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

oorzaken groeiachterstand

A

(onder)voeding, stress, misbruik en verwaarlozing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Groeistoornis

A

als een groeiachterstand veroorzaakt wordt door groeihormoontekort, een chronische nierinsufficiëntie, prader willie syndroom, turner-syndroom of SGA (klein bij geboorte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

psychosomatische klachten

A

lichamelijke klachten waarbij de oorzaak niet (alleen) lichamelijk, maar ook psychisch is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

somatoforme stoornis

A

een psychische aandoening waarbij een persoon langdurig psychosomatische klachten heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Slechtziend

A

na correctie minder dan 30% zien, of gezichtsveld van <30graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

maatschappelijk blind

A

minder dan 5% zien of een gezichtsveld <10graden. nog wel licht en donker onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

blind

A

helemaal niets zien, ook geen licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

signalen die kunnen wijzen op visuele problemen bij kinderen

A
  • veelvuldige oogirritaties (roodheid, zweertjes, infecties)
  • voortdurend knipperen en vertrekkingen van het gezicht tijdens het lezen
  • leesmateriaal ongewoon dichtbij houden
  • moeite met schrijven
  • vaak hoofdpijn, duizeligheid of brandende ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cochleair implantaat (CI)

A

hoorapparaat dat de functie van het slakkenhuis overneemt en geluiden niet harder maakt maar het geluid omzet in signalen, die naar de gehoorzenuw worden gestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

articulatiestoornis

A

klanken worden vervormd, vervangen of geheel weggelaten zoals lispelen, slissen en neusspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

concreet operationele fase (Piaget)

A

7-12 jaar. gekenmerkt door actief en logisch denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

decentreren

A

het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

TEACCH (Treatment and Education of Autistic and related Communication-Handicapped Children)

A

interventieprogramma voor de behandeling en begeleiding van kinderen met een autismespectrumstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vygotsky’s theorie leren

A

-Samenwerkend
- Rolwisselend leren (tekst scannen, centrale punt, samenvatten, voorspellen)

18
Q

Informatieverwerkingstheorie en leren

A
  • sleutelwoordstrategie
  • elaboratie
  • herhaling
  • organisatie
19
Q

metalinguïstisch bewustzijn

A

het begrijpen van het eigen taalgebruik (belangrijke ontwikkeling in schooltijd)

20
Q

intelligentie

A

het vermogen om de wereld te begrijpen, rationeel te denken en effectief middelen in te zetten als mensen geconfronteerd worden met problemen

21
Q

3 inzichten Binet (intelligentietest)

A
  1. Ontwierp test op pragmatische manier
  2. koppeling intelligentie en schoolprestaties
  3. koppelde score test aan mentale leeftijd
22
Q

CHC-model

A

een van de meest actuele modellen van de structuur van intelligentie (G-factor, cognitieve vaardigheden BCV, NCV)

23
Q

8 intelligenties van Gardner

A
  1. Muziekale intelligentie
  2. Lichamelijke (bewegings)intelligentie
  3. Logisch-mathematisch
  4. taalkundig
  5. ruimtelijke intelligentie
  6. interpersoonlijke intelligentie
  7. intrapersoonlijke intelligentie
  8. natuurlijke intelligentie
24
Q

triarchische theorie van intelligentie

A

(Sternberg) 3 elementen:
- creatief
- analytisch
- praktisch

25
Q

3 criteria verstandelijke beperking DSM-5

A
  1. beperking intellectuele functies
  2. beperking adaptieve functioneren
  3. de beperkingen starten gedurende de ontwikkelingsperiode
26
Q

acceleratie

A

aanbieden van speciale lesprogramma’s waarmee hoogbegaafde kinderen in hun eigen tempo verder leren.

27
Q

verrijking

A

aanbieden van speciale programma’s zodat hoogbegaafde leerlingen dieper in kunnen gaan op de leerstof

28
Q

stadium 0 leesvaardigheid

A

geboorte tot groep 3: leert klanken en letters herkennen

29
Q

stadium 1 leesvaardigheid

A

groep 3 en 4: ontwikkelt fonologisch bewustzijn: begint met lezen

30
Q

stadium 2 leesvaardigheid

A

groep 4 en 5: leest vloeiend hardop, maar zonder echt te begrijpen wat het leest

31
Q

stadium 3 leesvaardigheid

A

groep 5 tot 14 jaar: gebruikt lezen als middel om te leren

32
Q

stadium 4 leesvaardigheid

A

vanaf 14 jaar: begrijpt dat wat het leest vanuit verschillende perspectieven kan zijn geschreven

33
Q

het pygmalion-effect

A

verschijnsel waarbij de verwachtingen van ouders en leerkrachten over het kind ertoe leiden dat het kind het verwachte gedrag werkelijk gaat vertonen. (onderdeel selffulfilling prophecy)

34
Q

assimilatiemodel

A

de opvatting dat alle nieuwkomers in een land zich volledig moeten aanpassen aan de cultuur van het gastland

35
Q

pluralistisch model

A

opvatting dat de samenleving bestaat uit diverse gelijkwaardige culturele groepen die hun individuele culturele kenmerken moeten behouden

36
Q

Internaliserende problemen

A

naar binnen gerichte problemen die leiden tot innerlijke onrust, zich uitend in teruggetrokkenheid, angst, depressie en/of psychosomatische klachten

37
Q

oppositionele-opstandige stoornis (ODD)

A

gedragsstoornis waarbij het kind zich herhaaldelijk en gedurende langere perioden verzet tegen de leiding van volwassenen en snel geërgerd en vaak boos is

38
Q

normoverschrijdend-gedrags-stoornis

A

agressief gedrag, vernielen eigendommen, bedrog, diefstal en/of ernstige overtredingen van regels.

39
Q

externaliserende problemen

A

naar buiten, op anderen gerichte (gedrags)problemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbuien.

40
Q

Stadia van vriendschap

A
  1. vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen (4-7)
  2. vriendschap gebaseerd op vertrouwen (8-10)
  3. vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid (11-15)
41
Q

restrictieve speelstijl

A

het onderbreken van interacties op het moment dat zij het gevoel hebben dat hun status gevaar loopt