Thema 3: De babytijd Flashcards

1
Q

Cefalocaudale principe

A

Principe dat groei begint met het hoofd en bovenste lichaamsdelen en vervolgens rest van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

proximodistale principe

A

ontwikkeling vanuit het centrum van het lichaam naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

principe van hiërarchische integratie

A

eenvoudige vaardigheden ontwikkelen zich afzonderlijk van elkaar, later geïntegreerd in complexere vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

principe van onafhankelijkheid van systemen

A

verschillende lichaamssystemen kennen een verschillend groeitempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gevolgen shakenbabysyndroom

A

blindheid, gehoorverlies, spraakstoornissen, leerproblemen, gedragsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Baby’s en slaap

A
  • Eerst spurts van 2 uur
  • Na 16 weken 6 uur doorslapen
  • Na 1 jaar nacht doorslapen en 15 uur per dag nodig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

REM-achtige slaap bij baby’s

A
  • niet identiek aan REM
  • eerst 50% vd tijd
  • bij 6 maanden 1/3 vd slaap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wiegendood/sudden infant death syndrome (SIDS)

A

onverklaarbare dood van een ogenschijnlijke gezonde baby voor 1 jaar. (stoppen ineens met ademhalen). onderdeel van SUID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sudden unexpected infant death (SUID)

A

Dood van een kind jonger dan 1 jaar zonder directe duidelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zoekreflex

A

Verdwijnt na 3 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stapreflex

A

verdwijnt na 2 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zwemreflex

A

verdwijnt na 4-6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

moro-reflex

A

verdwijnt na 6 maanden. (vastklampen na verdwijning van ondersteuning hoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Babinski-reflex

A

verdwijnt na 8-12 maanden (tenen spreiden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Blijvende reflexen

A

Schrikreflex, knipperreflex, zuigreflex, kokhalsreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kruipen

A

8 tot 10 maanden oud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

leren lopen

A

rond 1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Rechtop zitten zonder steun

A

6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dynamische systeemtheorie

A

alles ontwikkelt zich tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bayley Scales of Infant Development (BSID-III-NL)

A

instrument om de ontwikkeling van kinderen vanaf 16 dagen tot en met 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen. (cognitief, talig en motorisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

6 criteria kansarmoede-index

A
  1. inkomen
  2. arbeid
  3. huisvesting
  4. opleiding
  5. stimulatieniveau
  6. gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Marasme

A

een door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien. (ondervoeding in eerste jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kwashiorkor

A

een door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij de maag, de ledematen en gezicht water vasthouden en opzwellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

failure to thrive-syndroom

A

kinderen stoppen met groeien door gebrek aan stimulatie en aandacht van ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

binoculaire gezichtsvermogen bij baby’s

A

ontstaat rond 14 weken (beelden van beide ogen combineren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

agitatie

A

prikkelbare, gespannen, opgewonden of verwarde reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

multimodale benadering van perceptie

A

Er wordt bekeken hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Affordances

A

de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

neurulatie

A

het vouwen van de neurale plaat tot de neurale buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Spina bifida (open rug)

A

de neurale buis is op een bepaalde plaats van de rug open gebleven, waardoor het primitieve ruggenmerg blootligt. Kan verlammingsverschijnselen veroorzaken.

31
Q

Anencefalie

A

Het craniale uiteinde van de neurale buis sluit niet, waardoor hoofdhuid, schedeldak, hersenvlies en grote &kleine hersenen zich niet ontwikkelen. Vaak zijn baby’s blind en geen reflexen.

32
Q

Corticogenese (cortexvorming)

A
  • Proliferatie (geboorte corticale neuronen) begint tijdens de 6e zwangerschapsweek.
  • 2 maand: gliacellen (steuncellen) worden vanuit neurale buis naar hersenoppervlak gestuurd
  • 3e en 4e maand: neuronen uit neurale buis migreren langs gliacellen naar buiten
  • verschillende lagen ontwikkelen zich van binnen naar buiten
33
Q

Primaire hersenblaasjes

A

Voorbrein (prosencefalon), middenbrein (mesencefalon) en achterbrein (kleine hersenen/rhombencefalon)

34
Q

Secundaire hersenblaasjes

A

2 primaire hersenblaasjes splitsen zich nogmaals in de 5e week van de zwangerschap

35
Q

sensomotorisch stadium: substadium 1

A

0-1 maand. Eenvoudige reflexen

36
Q

sensomotorisch stadium: substadium 2

A

1-4 maanden. eerste gewoonten en primaire circulaire reacties.
Acties combineren tot geïntegreerde activiteiten

37
Q

sensomotorisch stadium: substadium 3

A

4-8 maanden. Secundaire circulaire reacties. Beginnen in te spelen op omgeving

38
Q

Circulaire reactie

A

een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling van een willekeurige motorische handeling

39
Q

Primaire circulaire reactie

A

Herhaling gericht op het lichaam van de baby zelf, voor plezier

40
Q

secundaire circulaire reactie

A

herhaalde acties gericht op de buitenwereld

41
Q

sensomotorisch stadium: substadium 4

A

8-12 maanden. Coördinatie van secundaire reacties. Geven blijk van intentioneel gedrag. Beginnen op gebeurtenissen te anticiperen.

42
Q

sensomotorisch stadium: substadium 5

A

12-18 maanden. Tertiaire circulaire reacties. Doelbewuste variatie van acties om te kijken wat de consequenties zijn. ‘little experimentors’

43
Q

sensomotorisch stadium: substadium 6

A

18-24 maanden. Het begin van het denken. Vermogen tot mentale representatie/symbolisch denken

44
Q

indirecte imitatie

A

het imiteren van mensen en scènes die niet meer aanwezig zijn. verwant aan mentale representatie.

45
Q

Kritiek Piagets theorie

A
  • Siegler: ontwikkeling in golven, niet in stadia
  • connectie tussen motorische en cognitieve ontwikkeling overdreven
  • objectpermanentie pas bij 1e jaar
  • imiteren al vanaf geboorte, niet later
  • gebaseerd op westerse kinderen
46
Q

Concept

A

categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben

47
Q

infantiele amnesie

A

afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van voor het 3e jaar

48
Q

Arnold Gesell

A

Ontwikkelde de eerste meetmethode om baby’s met een abnormaal ontwikkelpatroon te onderscheiden van baby’s met een normaal ontwikkelingspatroon

49
Q

Ontwikkelingsquotiënt

A

Ontwikkelingsscore op basis van 4 vlakken:
- motoriek
- taal
- aanpassing
- persoonlijke/sociale vaardigheden

50
Q

visueel herkenningsgeheugen

A

de herinnering en herkenning van een stimulus die eerder is gezien

51
Q

crossmodale perceptie

A

vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via 1 zintuig is ervaren, later door middel van een ander zintuig te identificeren

52
Q

Fonemen

A

Basisklanken van een taal

53
Q

Morfemen

A

kleinste betekeniseenheden in een taal (bijv -s voor meervoud, -de voor verleden tijd)

54
Q

Semantiek

A

Het geheel van regels die de betekenis van woorden en zinnen bepaalt.

55
Q

Prelinguïstische communicatie

A

communicatie dmv geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie etc

56
Q

Eerste woordje

A

tussen 10-14 maanden (soms 9)

57
Q

Holofrase

A

eenwoordzin

58
Q

onderextensie (ondergeneralisatie)

A

woorden te beperkt gebruiken (jonge kinderen)

59
Q

Overextensie (overgeneralisatie)

A

woorden te algemeen gebruiken

60
Q

Referentiële stijl

A

spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen

61
Q

Expressieve stijl

A

Spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens of behoeften uit te drukken

62
Q

Leertheorie taal

A

Taalontwikkeling vanuit behavioristisch perpectief: bekrachtiging en conditionering

63
Q

de nativistische benadering (Chomsky)

A

Visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme bestaat dat de ontwikkeling van taal aanstuurt

64
Q

Taalverwerkingsmechanisme (language acquisition device, LAD)

A

een neuraal systeem dat ervoor zorgt dat mensen de structuur van taal begrijpen

65
Q

Interactionele benadering (taal)

A

Taalontwikkeling is het gevolg van een combinatie van genetisch bepaalde aanleg en omgevingsfactoren

66
Q

Baby’s en taalontwikkeling

A
  • Tot 6-8 maanden: alle klanken onderscheiden
  • 6 maanden: taal invloed op gebrabbel
  • 10-12 maanden: alleen klanken eigen taal onderscheiden
  • 1 jaar: eerste woordje
  • 18-24 maanden: twee-woord-zin
67
Q

Differentiële emotietheorie

A

Izard. Uiten van emoties geeft aan welke emotie wordt ervaren maar helpt deze emotie ook te reguleren.

68
Q

Oorzaak vreemdenangst en scheidingsangt

A

Verbeterde cognitieve functies/groeiende emotionele banden

69
Q

Zelfbesef kinderen

A

groeit vanaf 12 maanden, tussen 18 en 24 maanden enigszins bewust van uiterlijk en vaardigheden

70
Q

Social referencing

A

doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen (8-9 maanden)

71
Q

theory of mind

A

vaardigheid om aan jezelf en anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen

72
Q

3 behoeften zelfdeterminatietheorie (ZDT)

A

autonomie, verbondenheid, competentie

73
Q

Wederzijdse socialisatie

A

proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders/verzorgers oproept en vice versa