Thema 2: Het begin van het leven Flashcards

1
Q

Gameten

A

de geslachtscellen van de moeder en vader die samen een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DNA

A

substantie waaruit genen bestaan (deoxyribonucleic acid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Recessieve eigenschap

A

Komt alleen tot uiting als er 2 recessieve eigenschappen aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

polygenische overerving

A

Combinatie van meerdere genenparen zijn verantwoordelijk voor de productie van een specifieke eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epigenetica

A

Studie naar de invloed van omgevingsfactoren op de uiting van genen en ontwikkeling over generaties heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fragiele-X-syndroom

A

Milde tot matige verstandelijke beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sikkelcelanemie

A

Bloedaandoening (afwijkende vorm rode bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ziekte van Duchenne

A

Komt bij mannen voor, maar vrouwen zijn drager. Spierzwakte, afname spiermassa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Syndroom van Klinefelter

A

Alleen jongens. Extra X chromosoom. XXY paar zorgt voor onderontwikkelde geslachtsdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vruchtwaterpunctie

A

Vanaf 15 weken. Chromosomale afwijkingen. Monster van foetale cellen uit de vruchtzak. Risico: 1 op 200/1 op 400.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chlorionvillusbiopsie (CVB) of vlokkentest

A

vanaf 11 weken. Genetische afwijkingen opsporen, monster van haarachtig materiaal om de embryo heen. 1 op 100 risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Niet invasieve prenatale test (NIPT)

A

Vanaf week 11. trisomie 21, 18 en 13 (downsyndroom, edwardssyndroom, patausyndroom). DNA van baby meten in het bloed van de moeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

The Big 5

A

Neuroticisme, extraversie, openheid, vriendelijkheid en consciëntieusheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Actieve genotype-omgevingseffect

A

Situatie waarin een kind zich richt op de aspecten van zijn omgeving die het best aansluiten op zijn genetisch bepaalde capaciteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Passief genotype-omgevingseffect

A

Situatie waarin de ouders de omgeving beïnvloeden waarin het kind opgroeit, als gevolg van hun genetische aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Evocatief genotype-omgevingseffect

A

Situatie waarin de genen van een kind een specifiek type omgeving oproepen.

17
Q

Beta-humaan chorion gonadotrofine (b-HCG)

A
  • Toename week na bevruchting, als eicel zich heeft genesteld.
  • Moedigt corpus luteum aan zwangerschapshormonen aan te maken. Placenta neemt dit over na ong. 12 weken, dan neemt b-HCG af.
  • Belangrijk bij ontwikkeling geslachtsklieren in de foetus.
18
Q

Luteïniserend hormoon (LH)

A
  • Geproduceerd door hypofyse.
  • Belangrijk bij in gang zetten van eisprong.
  • Transformatie van follikelrestant tot corpus luteum.
19
Q

Follikelstimulerend hormoon (FSH)

A
  • Betrokken bij groei en rijping van de follikels ter voorbereiding van de eisprong.
  • Piekt rond ovulatie maar minder sterk in amplitude dan LH.
20
Q

Progesteron

A
  • Afgescheiden door corpus luteum.
  • Bereid de baarmoeder voor op innesteling.
  • Voorkomt verdere vrijlating van eicellen tijdens de zwangerschap.
  • Groei borstklieren.
  • Waarden nemen gestaag toe van bevruchting tot geboorte.
21
Q

Oestrogeen

A
  • Afgescheiden door corpus luteum tot de placenta het overneemt
  • aanleg organen bij foetus, regulatie botdichtheid
22
Q

ectoderm

A

huid, haar, tanden, zintuigen, hersenen en ruggenmerg

23
Q

endoderm

A

spijsverteringsstelsel, lever, alvleesklier, ademhalingsstelsel

24
Q

mesoderm

A

spieren, botten, bloedsomloop, bloed.

25
Q

germinale fase

A
  • bevruchting tot 2 weken.
  • Zygote
  • 32 cellen na 3 dagen tot 100-150 cellen na een week
26
Q

embryonale fase

A
  • 2 tot 8 weken
  • ectoderm, endoderm, mesoderm
  • hoofd en hersenen groeien snel
27
Q

foetale fase

A
  • ong 8 weken tot geboorte (vanaf differentiatie van organen)
  • groei lengte en gewicht, betere verhoudingen
28
Q

APGAR test

A

Appearance
Pulse
Grimace
Activity
Respiration

29
Q

respiratory distress syndrome (RDS)

A

longaandoening ten gevolge van onvoldoende rijping van de longblaasjes