Thema 5 - Coördineren en Netwerken Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen een manager en een coördinator?

A

En manager mag ook besluiten nemen als anderen het er niet mee eens zijn. Een coördinator moet proberen resultaten tot stand te brengen door anderen en toe aan te zetten, zonder het af te dwingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Omschrijf organogram

A

Een organogram is een schema dat laat zien hoe een organisatie feitelijk in elkaar zit, doordat het inzicht geeft in welke afdelingen of teams er zijn, wie waar verantwoordelijk voor is en waar bevoegdheden liggen. Hoe hoger iemand in het organogram staat, hoe meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden die persoon heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vier elementen zitten er standaard in geweldloze communicatie op mededogen voor elkaar te krijgen?

A
  1. Waarneming
  2. Gevoelens
  3. Behoeften
  4. Verzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de valkuil van waarneming ben geweldloze communicatie?

A

Dat je de waarneming vermengd met een oordeel: analyse, classificatie, etiket, interpretatie en vergelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de valkuil van gevoelens bij geweldloze communicatie?

A

Quasi gevoel(ens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de valkuil van behoefte(n) bij geweldloze communicatie?

A

Vermenging met een strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de valkuil van verzoek bij geweldloze communicatie?

A

Dat het verzoek een eis is of wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar duidt het gebruik van “ja maar” op?

A
  • Welk gevoel is er en welke behoefte heb je

- Misschien wil je iets laten zien en dat de ander je niet hoort of ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de vier communicatie doelen

A
  1. Iets van een ander willen
  2. Jezelf uiten
  3. Informatie overdragen
  4. De ander vermaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de twee communicatieniveaus

A
  1. Inhoudsniveau: inhoud van de boodschap die je overbrengt

2. Betrekkingsniveau: de relatie tot zender en ontvanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de vier communicatieaspecten

A
  1. Zakelijk aspect: de inhoud van de boodschap
  2. Expressieve aspect: de zender zegt iets over zichzelf
  3. Relationele aspect: de zender laat zien wat hij van de ander vindt
  4. Appellerende aspect: de zender wil graag dat de ander iets doet of nalaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benoem vijf aandachtspunten bij communiceren

A
  1. Codeer je boodschap goed
  2. Herhaal ze nodig je boodschap in andere woorden
  3. Communiceer doelgericht
  4. Voorkom ruis (in de omgeving en bij jezelf)
  5. Ruis heeft voorrang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het doel van discussiëren?

A

Met elkaar praten over een bepaald onderwerp met als doel elkaar te overtuigen van een bepaald standpunt wat resulteert in een conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef twee taken van de voorzitter in een vergadering

A
  1. Voorkomen dat iedereen daar elkaar heen praten of dat het chaos wordt en doelen voor de vergadering niet behaald worden
  2. De agenda opmaken door op het einde van iedere vergadering ruimte te maken om de agenda voor de volgende keer te bespreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef vier taken van de voorzitter bij een vergadering

A
  1. Brengt structuur aan in de vergadering: samenvatten + vragen
  2. Houdt de doelen in het oog
  3. Zorgt voor de nodige discipline
  4. Hanteert vergadertechnieken: inleiden, vragen stellen, uitleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem vijf manieren waarop besluitvorming kan plaatsvinden

A
  1. Meerderheid: helft +1 van de stemmen
  2. Consensus: er is volledige overeenstemming
  3. Unanimiteit: iedereen is het volledig eens met het voorstel
  4. Delegatie: een aantal personen vormen een commissie en die commissie besluit
  5. Veto: een persoon of een groepje heeft vetorecht
17
Q

Beschrijf de rol van de deelnemers aan een vergadering

A
  • Goede voorbereiding
  • Respect voor voor voorzitterschap
  • Korte en bondige inbreng en geen onderonsjes
18
Q

Wat is het belang van notulen tijdens de vergadering?

A

Notulen worden gemaakt als geheugensteun en worden gezamenlijk vastgesteld aan het begin van de volgende vergadering

19
Q

Benoem negen verschillende vormen van overleg/vergadering

A
  1. Vergadering
  2. Teamvergaderingen
  3. Afgevaardigdenoverleg/teamleidersoverleg
  4. Werkoverleg
  5. Oudercommissie
  6. Kindbesprekingen
  7. Multidisciplinair overleg
  8. Intervisie
  9. Netwerkoverleg
20
Q

Wat zijn kinbesprekingen?

A

Overleg voor het bespreken van de observaties of het bespreken van de voortgang in bijvoorbeeld VVE-groepen

21
Q

Wat is een multidisciplinair overleg?

A

Voor kinderen waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn of nodig zijn. Belemmeringen op verschillende niveaus: kind, gezin en/of leerkracht.

22
Q

Hoe heet het multidisciplinair overleg op een brede school, IKC of kinderopvang?

A

Binnen brede school, IKC of kinderopvang heet dit zorgadviesteam (ZAT)

23
Q

Welke drie vaardigheden kun je inzetten om het gesprek vloeiend te laten verlopen?

A

Vragen stellen
LSD
Stiltes laten vallen

24
Q

Welke vijf vragen zou je kunnen stellen?

A

Open vragen: hoe, wat, waar of niet
Gesloten vragen: een antwoord mogelijk
Dubbele vragen: twee vragen in een keer
Suggestieve vragen: de manier van vragen antwoord in iemands mond leggen
Reflecterende vragen: nagaan of jij de zender goed begrepen hebt

25
Q

Waar staat LSD voor?

A

Luisteren, samenvatten en doorvragen

26
Q

Hoe zou je moeten luisteren bij LSD?

A

Actief luisteren: manier dat je laat zien dat je luistert door onder andere lichaamshouding. Je let op drie dingen: 1) letterlijke tekst, 2) manier waarop iemand zijn woorden uitspreekt en 3) lichaamstaal

27
Q

Welke drie onderdelen heb je nodig om te kunnen presenteren?

A

Voorbereiding, spreekschema en presenteren zelf

28
Q

Wat is een spreekschema voor een presentatie?

A

Dit is de presentatie in hoofdpunten, waardoor je goed de structuur kunt zien (Max 2 A4’tjes). Je hebt de inleiding, middenstuk en slot uitgewerkt in hoofdpunten

29
Q

Welke drie fases van presenteren zitten er in de Sandwhichformule?

A

Jouw mening
Mogelijke kritiek of tegenargumenten
Kritiek weerleggen (hoe nadelen makkelijk te ondervangen of op te lossen zijn)

30
Q

Noem vijf externe publieksgroepen (partijen die mogelijk gebruik maken van je diensten)

A

Opleidingen, bedrijven, gemeenten, GGD en buurthuis

31
Q

Noem vijf interne publieksgroepen

A

Medewerkers, stagiaires, invalkrachten, vrijwilligers en bestuursleden

32
Q

Wat is het uitgangspunt voor een samenwerking tussen de BSO en school?

A

Kinderen helpen zich optimaal te ontwikkelen

33
Q

Wat is het doel van PR (public relations)?

A

Het op pbouwen van goede relaties met publieksgroepen (goed imago + sfeer)

34
Q

Welke vijf punten let je bij het plaatsen van nieuwe kinderen?

A

Langste op de wachtlijst, eerste aan de beurt
Sociale redenen kunnen voorrang hebben
In een groep beperkt aantal kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoeften
Meestal niet voor minder dan twee dagen geplaatst
Rekening gehouden met de verhouding tussen wel/niet Nederlands sprekende kinderen

35
Q

Welk belang staat voorop bij de plaatsingprocedure van een nieuw kind in de groep?

A

Het belang van de groep samenstelling staat voorop in de diversiteit van de kinderen (wel/niet ondersteuningsbehoefte, een huilbaby, et cetera)