Thema 4 Vallen Flashcards

1
Q

Functie bot (6)

A

◼ ondersteuning / houding
◼ bescherming
◼ beweging
◼ groei
◼ huishouding en opslag van mineralen
◼ aanmaak en opslag van bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bot bestaat uit matrix (2) en cellen (4)

A

◼ matrix
▪ organisch materiaal (bindweefsel)
▪ anorganisch materiaal (mineralen)

◼ cellen
▪ osteoprogenitorcellen
▪ osteoblasten
▪ osteocyten
▪ osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Organisch vs anorganisch materiaal (bot: matrix)

A

◼ organisch materiaal (~1/3 gewicht)
▪ collageenvezels en andere eiwitten
▪ elastisch maar sterk netwerk

◼ anorganisch materiaal(~2/3 gewicht):
▪ mineralen: calcium-fosfaat(hydroxyapatiet) en calciumcarbonaat kristallen, ook o.a. natrium, fluoride, magnesium
▪ hard maar breekbaar bij buigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Volgorde botcellen aanmaak (3)

A

◼ osteoprogenitorcellen(a)
▪ voorlopers, vormen osteoblasten, bijvoorbeeld na een fractuur

◼ osteoblasten (b)
▪ maken botmatrix, stimuleren mineralisatie, remmen osteoclasten
▪ worden osteocyten

◼ osteocyten(c)
▪ in kleine holtes in botmatrix (lacunae)
▪ onderhouden botmatrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bot: aanmaak matrix door …
Functie van deze cellen (4)

A

osteoblasten
◼ maken collageen en andere organische componenten van matrix (=osteoid)
◼ produceren blaasjes (vesikels) met enzymen die mineralisatie rondom vesikelbevorderen
◼ remmen osteoclasten
◼ blijven hangen in bot als osteocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Botcellen afbraak

A

◼ osteoclasten (d)
▪ afkomstig van bloedstamcellen
▪ maken enzymen die botmatrix oplossen → osteolyse of resorptie
▪ vrijkomen mineralen uit bot verhoogt concentratie in bloed (o.a. Ca!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Remodellering bot =
Onder invloed van (3)

A

bot verandert steeds
◼ remodellering: gecontroleerde dynamische balans aanmaak –afbraak
◼ remodelleringonder invloed van:
▪ beweging en gebruik
▪ hormonen
▪ aanvoer van voedingstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Botremodellering: hormonen (4)

A

◼ calcitriol (nieren) = actief vitamine D, regelt calcium/ fosfaat huishouding
◼ groeihormoom(hypofyse), thyroxine (schildklier), oestrogenen (o.a. ovaria), testosteron (o.a. testikels), actief vitamine D:stimuleren osteoblast activiteit en productie botmatrix
◼ parathyreoidhormoon(PTH, bijschildklier) en cortisol (bijnierschors), maar ook o.a. cytokines: stimuleren osteoclastactiviteit (waardoor botafbraak en calcium in bloed ↑)
◼ calcitonine (schildklier):remt osteoclasten af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Effecten vitamine D op bot (4)

A

◼ ↑opname calcium en fosfaat in darm
◼ ↑ botaanmaak (osteoblasten)
◼ ↓uitscheiding calcium in nier
◼ ↓vorming PTH in bijschildklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke ziekte kan er ontstaan bij te weinig vitamine D / calcium?

A

rachitis: Engelse ziekte
slecht gemineraliseerd, ‘elastisch’ bot door tekort aan vitamine D (weinig zonlicht, ondervoeding) en calcium bij arme kinderen in Engelse sloppenwijken in de 19e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Matrix bot bestaat uit (2)

A

(collageen-)vezels, mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4 soorten botcellen

A

osteoprogenitorcellen, osteoblasten, osteocyten, osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom osteoporose behandelen?

A

Voorkomen van fracturen (leed, sterfte, kosten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is osteoporose?

A

◼ ‘botontkalking’ (letterlijke vertaling: ‘poreus bot’)
▪ pathologisch lage botmassa/ botmineraaldichtheid
▪ verslechtering van de micro-architectuur
◼ gevolg: kwetsbaar bot en verhoogde kans op fracturen
◼ incidentie neemt toe met leeftijd, vrouwen > mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 3 typische osteoporotische fracturen

A

Heup
Wervelkolom
Pols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Veroudering: primaire osteoporose (2)

A

◼ ouderdomsosteoporose: multifactorieel, o.a.
* ↓ activiteit osteoblasten, niet van osteoclasten
* ↓ mobiliteit → ↓ gebruik van bot → ↓ osteoblast activatie
* minder blootstelling aan zonlicht → minder vitamine D
* secundaire vormen van osteoporose

◼ postmenopauzale osteoporose
* ↓ concentratie geslachtshormonen
* daalt bij vrouwen (oestrogenen) meer uitgesproken dan bij mannen (testosteron)
* waardoor verdere ↓ activiteit osteoblasten

daardoor osteopenie→ osteoporose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Secundaire osteoporose door onder andere: (8)

A

◼ leefstijl/ mobilisatie: immobilisatie, inactiviteit
◼ endocrinologisch: hyperparathyreoïdie, hypercortisolisme, hyperthyreoïdie, DM, hypogonadisme, hypofyseaandoeningen (o.a. tekort groeihormoon)
◼ laag gewicht, ondervoeding:o.a. anorexia nervosa, coeliakie
◼ medicatie en toxinen:langdurig glucocorticoïd gebruik > 2,5-7.5 mg/dag, hormoonremmers (bijvbij mammacarcinoom, prostaatcarcinoom), anti epileptica (o.a. fenytoïne, carbamazepine, valproïnezuur), lisdiuretica(meer calcium uitscheiding), alcohol, nicotine
◼ ziekte van Kahler: multiple myeloom
◼ lever: bepaalde vormen van levercirrose o.a. laag actief vitamine D
◼ chronische nierschade: laag calcium, laag actief vitamine D, hoog PTH
◼ chronische ontsteking(sziekten): RA, IBD, coeliakie, sarcoïdose, SLE, COPD etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan de diagnose osteoporose worden gesteld?

A

botdichtheid = Bone MineralDensity(BMD) gemeten met Dual Energy X-rayAbsorptiometry(DEXA)

Meestal ook screening wervelfracturen (Vertebral Fracture Assessment, VFA)

Aanvullend (lab-)onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uitslag BMD meting: parameters
BMD = …
T-score = …
Z-score = …

… is belangrijkste maat voor diagnose osteoporose

A

◼ BMD:kwantificering van mineraaldichtheid (gr/cm2)
◼ T-score:aantal standaarddeviaties van BMD van gemiddelde (M) bij gezonde 30-jarige van zelfde geslacht:
▪ normaal: > M-1 SD
▪ osteopenie: M-1 SD → -2.5 SD
▪ osteoporose: < M-2.5 SD
◼ Z-score:aantal standaarddeviaties waarmee BMD afwijkt van gemiddelde bij eigen leeftijd/ geslacht; aanwijzing dat er ‘iets bijzonders’ speelt (iemand scoort slechter dan leeftijdgenoten)

T-score: belangrijkste maat voor diagnose osteoporose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

(leefstijl-)adviezen bij osteoporose (5)

A

Valpreventie
Voldoende bewegen
Dieet (voldoende calcium ((>1000 mg/dag) en vitamine D (800IE/dag) bij iedereen die een verhoogde fractuurkans heeft, meestal is suppletie nodig)
Stop met roken
Alcohol niet of beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Farmacologische therapie bij osteoporose

Bijwerkingen?

A

suppleren vitamine D, calcium
osteoporoseremmende middelen

eerste stap meestal bisfosfonaten zoals alendroninezuur, risedroninezuur
◼ verhogen botdichtheid, aangetoonde verlaging fractuurkans
◼ behandelduur 5 jaar, als er dan nog osteoporose bestaat evt langer
◼ belangrijkste bijwerkingen:
▪ bot-en spierpijn, vooral in begin
▪ (ernstige) ontsteking / ulceratie maag / duodenum; innemen in verticale houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Behandeling bij onderstaande T-scores:

▪ normaal: > M-1 SD
▪ osteopenie: M-1 SD → -2.5 SD
▪ osteoporose: < M-2.5 SD

A

Normaal en osteopenie: geen middelen tegen osteoporose, evt wel suppletie calcium / vit D

Osteoporose: wel middelen tegen osteoporose, meestal ook suppletie calcium / vit D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk lab doe je bij T-score <-1 (osteopenie) en recente fractuur
of geen fractuur maar wel indicatie fractuurpreventie?

A

▪ calcium, albumine, eGFR
▪ TSH, vitamine D
▪ testosteron bij mannen < 70 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk lab doe je aanvullend nog bij ernstige of onverklaarde osteoporose, ernstige pijn en/of bij onbegrepen beeld?

A

▪ BSE, eiwitspectrum, M proteine
▪ fosfaat, alkalische fosfatase
▪ PTH
▪ verder onderzoek op indicatie, zoals:
PSA, tryptase, serologie coeliakie etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Osteoporose:
Alle mensen > … jaar met een …: diagnostiek/ screening + leefstijladviezen + evt farmacotherapie
◼ niet bij (5)

Alle mensen > … jaar zonder fractuur of glucocorticoïdengebruik:

A

alle mensen > 50 jaar met een fractuur: diagnostiek/ screening + leefstijladviezen + evt farmacotherapie
◼ niet bij fracturen van schedel, vingers, tenen, pathologische fracturen (zoals bij kanker), na groot (multi-)trauma
◼ ook niet wanneer aanvullend onderzoek en behandeling niet opwegen tegen voordelen: bij levensverwachting < 1 jaar, zeer hoogbejaarde patiënten met multimorbiditeit: shared decisionmaking
federatie

Alle mensen > 60 jaar zonderfractuur of glucocorticoïdengebruik:
hanteer eerst de risicotabel (uit de FMS richtlijn osteoporose en fractuur preventie):
>4 punten: beleid zoals bij mensen > 50 met fractuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Je moet aan … preventie denken als je langdurig steroïden wil geven (kijk in de richtlijnen)

A

Osteoporose preventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Akinesie

A

afwezigheid, traagheid en verminderde amplitude van beweging. Maskergelaat, zachte stem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Ataxie

A

dysmetrische bewegingsstoornis optredend bij beweging. Motorisch gedrag ontaardt in slecht geordend en slecht georganiseerde bewegingen. Cerebellaire aandoening.

29
Q

Tremor

A

onwillekeurig, ritmische, oscillerende beweging van een lichaamsdeel door alternerende contracties van agonisten an antagonisten.

30
Q

Essentiele tremor

A

houdingstremor, welke kan verergeren edurende actie of doelgerichte handelingen

31
Q

Farmacotherapie essentiele tremoren

A

1e keus:
Propanolol
Primidone
Combinatie propranolol/primidone

2e keus:
Gabapentine, clozapine, alprazolam, topamiraat, botuline toxine

32
Q

Bij parkinson tekort aan …

A

Dopamine (verminderde aanmaak in substantia nigra)

33
Q

Dystonie

A

Onwillekeurige spierspasme welk tot een abnormale houding van het lichaamsdeel leidt

Spasme van spieren die leidt tot een onnatuurlijke houding van het hele lichaam of delen ervan (benen/armen) of zelfs het hele lichaam

34
Q

Kenmerken ideopathische vorm van m Parkinson (4)

A

Traag bewegen (bradykinesie), hypokinesie, spierstijfheid (rigidit), rusttremor

Ook:
Hypofonie, houdingsinstabiliteit, afname reukvermogen, voorovergebogen houding, traag looppatroon verminderde armzwaai

35
Q

… in substantia nigra is ook typerend voor parkinson

A

Lewy-lichaampjes

36
Q

Onderverdeling hypokinetisch-rigide syndroom (2)

A

Ziekte van Parkinson
- Familiaire vorm
- Idiopatisch

Atypische parkinsonismen

37
Q

Niet motorische symptomen bij m parkinson (6)

A

Autonome verschijnselen (orthostatische hypotensie, zweten, urgeklachten, nycturie, impotentie)

Neuropsychiatrische verschijnselen (depressie, apathie, angst, anhedonie, cognitieve dysfunctie, aandachtsstoornis, hallucinaties/wanen, verwardheid, paniekaanvallen)

Slaapstoornissen (REM slee behaviour disorder)

Sexuele stoornissen

Gastro-intestinale stoornissen

Sensibele klachten

38
Q

Risicofactoren voor vallen (relatief risico) (9)

A

• Mobiliteitsstoornissen
• Eerder gevallen
• Psychofarmaca
• Moeite met (I)ADL
• Lichamelijke activiteit
• Gewrichtsaandoeningen
• Visusstoornissen
• Urine-incontinentie
• Polyfarmacie

39
Q

Reflexsyncope

A

Contra-productieve autonome reflex die de bloeddruk en/of hartfrequentie verlaagt

Herkenbare uitlokking (emotie, pijn, ontstaan)

40
Q

Klassieke orthostase criteria

A

Systolische bloeddrukdaling van >20 mmHg en/of diastolische daling van >10mm Hg. Binnen 3 minuten na opstaan of omhoogkantelen bij een kantelproef

41
Q

Oorzaken klassieke orthostatische hypotensie (3)

A

• Primair autonoom falen: RR vaak liggend en zittend te hoog (supine hypertension)
• Multiple Systeem Atrofie (MSA)
• M. Parkinson in laat stadium en Lewy Body Dementia

42
Q

Oorzaken secundair orthostatische hypotensie (7)

A

• medicamenteus (antihypertensiva, antidepressiva, antipsychotica prostaatmiddelen, levodopa, anticholenergica)
• postexercise hypotension
• postprandiale hypotensie
• hypertensie
• langdurige inactiviteit
• dehydratie
• idiopathisch

43
Q

Therapie orthostatische hypotensie

A

• Dehydratie behandelen
• Ruime zoutinname
• Bloeddruk reguleren
• Medicatie saneren
• Elastische (knie- of) lange kousen
• Bed in hoek van 15 – 20°
• Bij het opstaan tevoren spierpomp in werking stellen en houvast houden tot de duizeligheid over is

44
Q

Wat is postprandiale hypotensie?

A

• Bloeddrukdaling van tenminste 20 mmHg systolisch binnen 2 uur van de start van een maaltijd.

45
Q

Wat is sinus caroticus hypersensitiviteit (SCH)?

A

• Te sterke respons van baroreceptoren op stimuli

• Cardioinhibitoir: ventriculaire asystolie > 3 s. bij carotis massage
• Vasodepressor: RR-daling systolisch > 50 mmHg bij carotis massage
• Gemengd type

46
Q

Symptomen Sinus caroticus hypersensitiviteit (SCH) (3)

A

• Syncope
• Drop attack
• Vaak uitgelokt door mechanische stimulatie van de s. caroticus, bv hoofd keren, strakke kraag/das, nekpathologie, scheren, vagale stimuli als lang staan, mictie, defaecatie, naar boven reiken, postprandiale status

47
Q

Therapie Sinus caroticus hypersensitiviteit (SCH) (5)

A

• Cardioinhibitoir type→pacemaker met ventriculaire pacing
• Vasodepressor type→elastische steunkousen, zoutretinerende
medicatie
• Staken van carotisreflexversterkende medicatie: bv digoxine, clonidine, propanolol
• Ernstig→radiotherapie of chirurgische denervatie van sinus carotis
• Asymptomatisch→geen

48
Q

Parkinsonisme =
Oorzaken (3)

A

• Verzameling van (mn motorische) stoornissen als manifestatie van een dopamine-transmissie stoornis, waardoor het extrapyramidaal circuit ontregeld is.

• Oorzaken:
—> • Presynaptisch (M. Parkinson, vasculair)
—> • Postsynaptisch (medicatie)
—> • Combinatie (MSA, PSP, corticobasale degeneratie)

49
Q

Hypokinetisch rigide syndroom = …
Kernsymptomen (5)

A

Parkinsonisme

• Bradykinesie (traagheid, afnemende amplitude beweging)
• Hypokinesie (afname van bewegingen: verminderde armzwaai, maskergelaat)
• Rigiditeit (weerstand bij passieve beweging)
• (vaak ook) Rusttremor (te voelen als tandradfenomeen)
• (later stadium) houdings- en balansstoornissen

50
Q

Beloop/ symptomen M Parkinson (4)

A

• Motorische stnissen unilateraal/asymmetrisch.
• (Later) bijkomende vegetatieve stoornissen (zoals
orthostatische duizeligheid, pollakisurie, urge-incontinentie, impotentie,obstipatie).
• Subtiele cognitieve stoornissen, mogelijk progressie tot dementie.
• Stemmingsstoornissen (depressie, angst).

51
Q

Pathofysiologie M Parkinson

A

• Degeneratie substantia nigra en ontstaan van Lewy lichaampjes

52
Q

Indicaties deep brain stimulation voor bewegingsstoornissen (5)

A

• Ideopathische vorm M. Parkinson
• Essentiele tremor
• Primaire Torsie Dystonie (PTD)
• Gilles de la Tourette
• Obsessive-Compulsive Disorder (OCD)

53
Q

Autonome dysfunctie bij M Parkinson (6)

A

• Obstipatie
• Mictieklachten (pollakisurie,urge, nycturie)
• Erectiestoornissen
• Orthostatische hypotensie
• Transpiratie
• Verminderde reuk

54
Q

Oorzaak vasculair parkinsonisme

A

Met name “lower body parkinsonism”

Oorzaak = subcorticale witte stoflaesies, strategisch infarct in substantia nigra, globus pallidus, thalamus of frontaalkwab

55
Q

Hoogrisicogroep vallen (4)

A

• patiënten > 65 jaar
• twee of meer valincidenten in het afgelopen jaar
• presentatie met een acute val
• moeite met lopen of evenwicht.

56
Q

Oorzaken vallen (5)

A

• verminderde mobiliteit (spierzwakte, balansstoornis, loopstoornis) • angst om te vallen
• visusproblemen
• medicatiegebruik
• duizeligheid

57
Q

Waarom een valkliniek? (5)

A

• Vallen komt veel voor bij ouderen
• Vallen leidt tot morbiditeit en mortaliteit
• Vallen leidt tot functieverlies en angst
• Vallen leidt tot kosten voor de gezondheidszorg
• Vallen is een risicofactor voor
nieuwe valpartijen

58
Q

Incidentie vallen thuiswonende ouderen / verpleeghuis

A

• zelfst. thuiswonende ouderen: (struikelen, uitglijden, vallen)
—> 30 %: valt tenminste 1x/jaar,
—> 15%: 2x of vaker

• In vzh/vph: 50%

59
Q

Aanbevelingen richtlijn valpreventie 2017 (3)

A

• Zorgverleners dienen bij personen > 65 jaar regelmatig (bijvoorbeeld jaarlijks) na te gaan of diegene het afgelopen jaar is gevallen.
• bij personen > 65 jaar, die een val rapporteren of waarbij het valrisico als verhoogd wordt ingeschat, dienen een analyse van de manier van lopen en de balans te worden verricht. Geen specifieke tests aanbevolen.
• multifactoriële valrisicobeoordeling: presentatie met een val, rapportage van twee of meer valincidenten in het afgelopen jaar, afwijkingen van de gang en/of de balans.

60
Q

Calciumhuishouding regulatie (4)

A
  1. Opname in de darmen. (Gestimuleerd door vit D)
  2. Mobilisatie uit de botten (opgeslagen in botweefsel, bij lage calciumspiegels toename PTH -> stimuleren osteoclasten om botweefsel af te breken)
  3. Opslag in botten (bij hoge calciumspiegels toename calcitonine -> remt activiteit osteoclasten)
  4. Uitscheiding via nieren (PTH en calcitriol reguleren reabsorptie calcium in de nieren)

Bron chat gpt

61
Q

Werkingsmechanisme bisfosfonaten

A

Osteoporose middel

Bisfosfonaten, zoals alendronaat, risedronaat en ibandronaat, remmen de botafbraak door osteoclasten, de cellen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van botweefsel, te remmen. Ze hechten zich aan het botoppervlak en remmen de activiteit van osteoclasten, waardoor de botdichtheid behouden blijft of zelfs toeneemt.

Bron chat gpt

62
Q

Werkingsmechanisme levodopa

A

Levodopa is een precursor van dopamine. Wanneer het wordt ingenomen, kan het de bloed-hersenbarrière passeren en in de hersenen worden omgezet in dopamine. Dit verhoogt de beschikbare hoeveelheid dopamine in de hersenen, waardoor de symptomen van de ziekte van Parkinson, zoals tremoren, stijfheid en traagheid van beweging, worden verminderd.

Bron chat gpt

63
Q

Werkingsmechanisme dopmine-agonisten

A

Dopamine-agonisten, zoals pramipexol en ropinirol, bootsen de werking van dopamine na door zich aan dopamine-receptoren in de hersenen te binden. Hierdoor wordt de dopamine-activiteit versterkt, wat helpt bij het verminderen van de symptomen van de ziekte van Parkinson.

Bron chat gpt

64
Q

Bisfosfonaten
Interacties
Contra-indicaties
Bijwerkingen

A

Interacties: Bisfosfonaten kunnen de absorptie van orale medicatie verminderen, dus het wordt aanbevolen om ze op een lege maag in te nemen, minstens 30 minuten voor het eten of drinken (behalve water).

Contra-indicaties: Bisfosfonaten zijn gecontra-indiceerd bij patiënten met een verminderde nierfunctie, hypocalciëmie, en bij patiënten die allergisch zijn voor bisfosfonaten.

Bijwerkingen: Mogelijke bijwerkingen zijn gastro-intestinale bijwerkingen zoals misselijkheid, braken, dyspepsie, en esofagitis. Langdurig gebruik van bisfosfonaten kan osteonecrose van de kaak en atypische femurfracturen veroorzaken.

Bron chat gpt

65
Q

Levodopa
Interacties
Contra-indicaties
Bijwerkingen

A

Interacties: Levodopa kan interacties hebben met geneesmiddelen die de dopamine-agonistische effecten versterken of verminderen. MAO-B-remmers kunnen de bijwerkingen van levodopa versterken.

Contra-indicaties: Levodopa is gecontra-indiceerd bij patiënten met een bekende allergie voor levodopa of een van de bestanddelen van het geneesmiddel.

Bijwerkingen: Mogelijke bijwerkingen zijn dyskinesieën, hallucinaties, orthostatische hypotensie, en gastro-intestinale klachten.

Bron chat gpt

66
Q

Dopamine-agonisten
Interacties
Contra-indicaties
Bijwerkingen

A

Interacties: Dopamine-agonisten kunnen interacties hebben met andere geneesmiddelen die de dopamine-agonistische effecten versterken of verminderen.

Contra-indicaties: Dopamine-agonisten zijn gecontra-indiceerd bij patiënten met een bekende allergie voor dopamine-agonisten of een van de bestanddelen van de geneesmiddelen.

Bijwerkingen: Mogelijke bijwerkingen zijn misselijkheid, duizeligheid, slaperigheid, hallucinaties, en impulscontrolestoornissen zoals gokken of dwangmatig winkelen.

Bron chat gpt

67
Q

Belang bekkenbodemspieren m.b.t. incontinentie

A

Ondersteuning van de blaas en darmen: De bekkenbodemspieren bieden ondersteuning aan de blaas, de darmen en de organen in het bekkengebied. Ze helpen bij het handhaven van de juiste positie van deze organen en voorkomen dat ze naar beneden zakken.

Sluiten van de blaas en de sluitspier van de anus: De bekkenbodemspieren spelen een essentiële rol bij het sluiten van de blaasopening en de sluitspier van de anus. Ze helpen de urine in de blaas te houden totdat het tijd is om te plassen, en ze houden ontlasting in de darmen totdat het gepast is om naar het toilet te gaan.

Regulatie van de urinestroom: De bekkenbodemspieren zijn betrokken bij het reguleren van de urinestroom tijdens het plassen. Ze kunnen samentrekken om de urinestroom te stoppen of te vertragen, en ze kunnen ontspannen om het plassen toe te staan.

Controle over de sluitspieren: De bekkenbodemspieren bieden controle over de sluitspieren van de blaas en de anus. Ze zijn betrokken bij het bewust beheersen van het plassen en ontlasten, waardoor een persoon in staat is om naar het toilet te gaan op het juiste moment en op een gecontroleerde manier.

Ondersteuning tijdens inspanning: Tijdens inspanning, zoals hoesten, niezen, lachen of tillen, helpen de bekkenbodemspieren bij het handhaven van de continentie door extra druk op de blaas en de darmen te weerstaan en het voorkomen van urine- of ontlastingverlies.

Bron chat gpt

68
Q

Wat is een prolaps?

A

Een prolaps, ook wel bekkenorgaanprolaps genoemd, verwijst naar het verzakken of uitpuilen van een of meerdere organen in het bekkengebied, zoals de blaas, de baarmoeder of het rectum (endeldarm). Deze verzakking kan optreden als gevolg van verzwakte bekkenbodemspieren en bindweefsels die de organen ondersteunen, vaak veroorzaakt door factoren zoals zwangerschap, bevalling, leeftijd en obesitas.

Urine-incontinentie: Een verzakking van de blaas, ook wel cystocele genoemd, kan druk uitoefenen op de urethra (urinebuis), waardoor deze niet goed wordt afgesloten. Dit kan leiden tot stressincontinentie, waarbij urine lekt tijdens activiteiten die druk uitoefenen op de blaas, zoals hoesten, niezen of tillen. Een prolaps kan ook de normale blaasfunctie verstoren, wat leidt tot overactieve blaas en aandrangincontinentie, waarbij urineverlies optreedt als gevolg van een plotselinge en sterke aandrang om te plassen.

Ontlastingsincontinentie: Een verzakking van het rectum, ook wel rectocele genoemd, kan de normale functie van de endeldarm verstoren. Dit kan leiden tot problemen zoals moeite met ontlasting, het gevoel van onvolledige lediging van de darmen en ontlastingsincontinentie, waarbij ontlasting onvrijwillig lekt vanwege een verminderde controle over de sluitspier van de anus.

Naast incontinentie kunnen prolapsen ook andere symptomen veroorzaken, waaronder een zwaar gevoel in het bekkengebied, druk of ongemak tijdens het staan of zitten, problemen met seksuele activiteit en frequent urineren.

Bron chat gpt