Thema 3 Psychische stoornissen Flashcards

1
Q

Zorgvuldigheidscriteria euthanasie (6)

A

A: een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt
B: van uitzichtloos en ondraaglijk lijden (binnen medisch domein) en vanuit de patiënt gezien
C: de patient is goed voorgelicht over zijn/haar medische situatie en diens (on)mogelijkheden en vooruitzichten
D: geen redelijke andere oplossingen mogelijk. Denkend vanuit de patiënt.
E: tenminste één andere, onafhankelijke arts is geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de eerste vier zorgvuldigheidseisen. Vaak een SCEN arts. Toetst zorgvuldigheid, geeft geen “toestemming”
F: de levensbeeindiging of hulp bij zelfdoding is medisch zorgvuldig uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verloopt de procedure euthanasie op het moment zelf? (8)

A
  1. Infuus
  2. Pre medicatie op verzoek vb midazolam
  3. Coma-inductie gaat met toedienen: thiopental 20ml en propofol 60ml
  4. Voorafgaand door lido
  5. Goed doorspoelen
  6. Check of coma diep genoeg is (pijnprikkel, wimper- en corneareflex)
  7. Spierverslapper: rocuronium toedienen
  8. Arts constateert de dood en belt gemeentelijk lijkschouwer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen euthanasie en hulp bij zelfdoding?

A

Euthanasie: opzettelijke levensbeëindiging door arts op verzoek van patiënt. Doen sterven.

Hulp bij zelfdoding: verschaffen van dodelijke middelen voor zelfdoding door arts. Het actief begeleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er is pas sprake van dementie als onderstaande symptomen in ernst toenemen en niet door een ander ziektebeeld zijn te verklaren, zoals een delier, een depressie

Symptomen (7)

A
  • Geheugenstoornissen
  • Taalproblemen in woord of schrift (afasie)
  • Problemen met het uitvoeren van complexe handelingen (apraxie)
  • Problemen met het herkennen van voorwerpen (agnosie)
  • Problemen met logisch denken, plannen, organiseren en uitvoeren van activiteiten (stoornis in uitvoerende functies).
  • Aandachts- of concentratieproblemen of verminderde mentale verwerkingssnelheid
  • Stoornissen in het denken in beelden (visueel-ruimtelijk denken) of het tekenen of namaken van voorwerpen (visuoconstructieve vaardigheden).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijkomende symptomen dementie (3)

A
  • Desoriëntatie in tijd, plaats of persoon
  • Stemmings- of gedragsveranderingen, zoals depressie- en/of angstklachten, lusteloosheid (apathie), hyperactiviteit, rusteloos gedrag en agitatie, wanen en hallucinaties
  • Lichamelijke problemen, zoals algehele verzwakking, ontstekingen, incontinentie en pijnklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Meest voorkomende vorm dementie (%)

A

Alzheimer (70%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aanvullend onderzoek bij (verdenking) dementie (4)

A

Klinimetrie: MOCA (geen MMSE)
Geriatrisch lab
Beeldvorming
Biomarkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diagnostiek dementie volgens NHG standaard

Cognitieve of gedragsmatige symptomen die:
- ..
- ..
- niet verklaard worden door ..
- gediagnosticeerd zijn op basis van ..
- cognitieve beperking laten zien in≥ 2van de volgende domeinen:(5)

A

Cognitieve of gedragsmatige symptomen die:
- interfereren methetdagelijks functioneren
- duidelijk toegenomen zijn ten opzichte van eerder niveau van functioneren
- niet verklaard worden door een delier of depressie
- gediagnosticeerd zijn op basis van anamnese en heteroanamnese engeobjectiveerdmetMMSE enKloktekentestof RUDAS
- cognitieve beperking laten zien in≥ 2van de volgende domeinen:
–> vermogen om nieuwe informatie op te slaan en te onthouden
–> redeneren en uitvoeren complexe taken, inschattingsvermogen
–> visuospatiëlefuncties (het zien en verwerken van ruimtelijke informatie)
–> taalfuncties
–> gedrag en persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnostische criteria DSM IV Dementieel syndroom (4)

A
  1. Geheugenstoornis (nieuw en oude informatie)
  2. Cognitieve stoornis
    -> Afasie
    -> Apraxie
    -> Agnosie
    -> Stoornis in executieve functies
  3. Beperking in sociaal/beroepsmatig functioneren, verslechtering tov uitgangs functioneren
  4. Niet uitsluitend te verklaren door delier of depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de klokkentest en hoe interpreteer je deze?

A

Teken een klok met daarin de juiste cijfers. De klok geeft 10 over 11 aan.

Totaal 5 punten
- 1 voor cirkel
- 1 voor juiste cijfervolgorde
- 1 voor juiste cijfer plaats
- 1 voor 2 wijzers
- 1 voor juiste tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DD bij dementie (8)

A

Delier
Depressie
Mild Cognitive Impairment
Subduraal hematoom, hersenletsel anderszins
Hypothyreoidie, vermoeidheid (HF, NF-st)
Verslaving, psychose
Urineretentie/UWI
Medicatie!! Benzodiazepines, Anticholinergica, TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

MRI/CT-cerebrum alleen bij verdenking … dementie en … dementie

A

frontotemporale
vasculaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nosologische criteria =

A

pathofysiologisch proces leidt tot symptomen, de etiologie is bekend het beloop volgt een voorspelbaar patroon en is er een op oorzaak inzicht gebaseerde behandeling

(Bron = studeersnel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zorgdiagnostiek mantelzorger: draagkracht/draaglast kan gemeten worden mbv …

A

Caregiver Strain Index (CSI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Typen dementie (4)

A

Frontotemprale dementie
Lewy-body dementie
Vasculaire dementie
Alzheimer dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Frontotemporale dementie symptomen

  • … staan voorop: ..,
  • FTD wordt vaak voor het … jaar manifest en heeft bij …% een familiair karakter
  • Verminderde …
  • … moeilijk
  • Relatief weinig …
  • … intact
A
  • Gedragsveranderingen staan voorop: ontremming,
  • Initiatiefverlies, stereotype gedrag, ongepast gedrag
  • FTD wordt vaak voor het 65ste jaar manifest en heeft bij 40% een familiair karakter
  • Verminderde spontane spraak
  • Plannen en uitvoeren complexe taken moeilijk
  • Relatief weinig geheugenstoornissen
  • Visueel-ruimtelijk intact

Frontal assessment battery- testen executieve functies/ onderscheid FTD en andere dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lewy-body dementie symptomen

  • Bij patiënten met DLB is in een vroeg stadium sprake van …
  • Wisselend …
  • … symptomen
  • … vroeg in het beloop aanwezig
  • Begin weinig of geen …
  • Paradoxale reactie op …
  • … effect
A
  • Bij patiënten met DLB is in een vroeg stadium sprake van subacute verwardheid, met visuele hallucinaties en probleemgedrag, lichte extrapyramidale verschijnselen, en een fluctuerend beloop bij relatief intacte recognitie.
  • Wisselend cognitief functioneren
  • Extrapiramidale symptomen
  • Hallucinaties vroeg in het beloop aanwezig
  • Begin weinig of geen geheugenstoornissen
  • Paradoxale reactie op klassieke antipsychotica
  • Cholinesterase remmers effect

NB: als eerst M Parkinson vast gesteld > parkinson dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De criteria voor “WAARSCHIJNLIJK” vasculaire dementie omvat alle volgende elementen: (3 + 3)

A
  • Dementie
  • Cerebrovasculaire ziekte (Focale afwijkingen, Vasculaire laesie op CT of MRI)
  • Relatie tussen de dementie en cerebrovasculaire ziekte zoals afgeleid kan worden of blijkt uit:
    1. Dementie 3 maanden of korter na een klinisch manifeste beroerte, of
    2. Plotselinge achteruitgang in cognitieve functies, of
    3. Stapsgewijze verslechtering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Alzheimer dementie beloop over …?
Meestal … op voorgrond als eerste

A

Traag progressief beloop over maanden tot jaren
Meestal geheugen verlies op voorgrond als eerste maar kan ook in taal of executieve functies (andere domeinen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Etiologie alzheimer dementie (5)

A

Nog veel onduidelijkheid
Hippocampus atrofie
Cellen verlies door eiwitplaques
B-amyloid
Rol genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Algemene principes dementie + probleemgedrag 3 R’en

A

Rust
Reinheid
Regelmaat

22
Q

DSM criteria depressie

A

Somberheid en/of
Verlies van interesse of plezier

Met:
Eetlust / gewichtsverlies of toename
Slaapproblemen
Onrust of geremdheid
Vermoeidheid
Schuld- of minderwaardigheidsgevoel
Concentratieproblemen en nadenken verminderd
Doodswens of suicide gedachten

23
Q

Early-onset/late-onset depressie bij ouderen

A

Early-onset: ook al voor 50-60jaar depressie gehad
Late-onset: eerste depressie op ‘oudere’ leeftijd (>60jr)

24
Q

Agisme =

A

Klachten toeschrijven aan ouderdom

25
Q

Delier vs dementie vs depressie
Begin?

A

Delier: acuut (uren tot dagen)
Dementie: sluipend (maanden tot jaren)
Depressie: geleidelijk (meestal in enkele weken)

26
Q

Delier vs dementie vs depressie
Beloop?

A

Delier: symptomen fluctueren over het etmaal (doorgaans meer uitgesproken in avond en nacht)
Dementie: stabiel over het etmaal
Depressie: dagschommelingen, doorgaans ‘s morgens ergere klachten dan ‘s avonds

27
Q

Delier vs dementie vs depressie
Bewustzijn?

A

Delier: (afwisselend) gedaald of hyperalert
Dementie: ongestoord
Depressie: ongestoord

28
Q

Delier vs dementie vs depressie
Aandacht?

A

Delier: gestoord
Dementie: beginstadium ongestoord
Depressie: kan gestoord zijn door interesseverlies

29
Q

Delier vs dementie vs depressie
Oriëntatie?

A

Delier: fluctuerend
Dementie: gestoord (afhankelijk van ernst)
Depressie: ongestoord

30
Q

Delier vs dementie vs depressie
Spraak?

A

Delier: incoherent
Dementie: afasie (afhankelijk van ernst)
Depressie: ongestoord of langzaam

31
Q

Delier vs dementie vs depressie
Denken?

A

Delier: ongeorganiseerd
Dementie: verarmd
Depressie: ongestoord

32
Q

Delier vs dementie vs depressie
Geheugen?

A

Delier: KTG gestoord
Dementie: KTG en LTG gestoord
Depressie: intact, maar soms gestoord tgv gestoorde aandacht en concentratie

33
Q

Delier vs dementie vs depressie
Hallucinaties en wanen?

A

Delier: doorgaans aanwezig (vluchtig en inhoudelijk niet-complex)
Dementie: doorgaans afwezig (behalve in latere stadia)
Depressie: doorgaans afwezig (behalve bij psychotische depressie)

34
Q

Presentatie: depressie vs dementie?

A

Depressieve patienten vaker ‘weet niet’, dementen confabulaties of head-turning
Depressieve patienten klagen vaker zelf over geheugen, dementie ontkennen/bagatelliseren geheugenklachten
Dementie ook geheugenproblemen met dingen die ze wel interessant vinden
Depressie geen apraxie, afasie of agnosie

35
Q

Is een MMSE/MOCA een betrouwbaar onderscheidend middel om depressie van dementie te onderscheiden?

A

Bij alle ouderen met vermoeden depressie wel MOCA doen

Vaak niet conclusief ivm ook verlaagde score bij depressie

Evt NPO bij aanhoudende twijfel

Kan wel indruk geven (bij zeer lage score)

36
Q

Wat is de geriatric depression scale?

A

15 vragen met ja/nee antwoord
Gaat over afgelopen week

Bij score >6 sterke aanwijzing depressie
Minder betrouwbaar bij MMSE <15

37
Q

Cornell =

A

Meetinstrument voor screening op depressie bij matig tot ernstige cognitieve stoornissen
Wordt door verzorger ingevuld

38
Q

Complexe rouwstoornis kernsymptomen (4)

A

kwellend verlangen;
emotionele pijn;
preoccupatie met de overleden dierbare;
preoccupatie met gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid.

Langer dan 12 maanden

39
Q

Pathofysiologie delier

A

Acute, diffuse cerebrale ontregeling
Disbalans in het cholinerge-dopaminerge systeem
(relatief) tekort aan acetylcholine

40
Q

Oorzaken delier

A

Een delier wordt meestal multifactorieel veroorzaakt.

Verhouding kwetsbaarheid en luxerende factoren

Uitzonderingen:
Ernstige lichamelijke aandoening
Intoxicatie
Onthouding van alcohol of benzodiazepines

41
Q

Risicofactoren delier (10)

A

Dementie of andere cognitieve stoornis
Hoge leeftijd >65jr
Eerder doorgemaakt delier
Ernstige (multi)morbiditeit
(Heup)fractuur bij opname
Visusstoornis/ gehoorstoornis
Fixatie
Kamerwisselingen tijdens ziekenhuisverblijf
Afwezigheid van klok, kalender, leesbril of familie
Gebruik medicatie!

42
Q

Luxerende factoren delier (11)

A

Infectie
Metabole ontregeling (cave: intoxicatie/onttrekking)
Medicatie
Cerebrale pathologie
Pijn
Urineretentie of obstipatie
Slaaptekort
(Grote) operatie
IC-opname
Omgevingsverandering (ziekenhuis of dag-opname, verhuizing)
Dehydratie/ voedingsdeficiënties

43
Q

Beruchte medicatie als luxerende factor voor delier (5)

A

Anticholinergica
Opioïden: Tramadol (tramalant)
Benzodiazepines
Psychofarmaca
Parkinson-medicatie

44
Q

Delier definitie DSM 5 (5)

A

Een delier is een neuropsychiatrisch toestandsbeeld, dat zich kenmerkt door:
1. aandachtsstoornis (verminderd vermogen de aandacht ergens op te richten, vast te houden of te wisselen) met desoriëntatie
2. verandering in cognitieve functies (zoals een geheugenstoornis, taalstoornis) of de ontwikkeling van een waarnemingsstoornis (hallucinaties)
3. acuut ontstaan (in uren tot dagen) en fluctuatie gedurende de dag (de verschijnselen manifesteren zich in de avond en nacht doorgaans nadrukkelijker dan overdag)
4. niet door andere neurocognitieve stoornis en niet bij ernstige bewustzijnsstoornis
5. onderliggende somatische aandoening

45
Q

Twee typen delier: hyperactief vs hypoactief

Reactie tijd?
Activiteit?
Motorische reactie?
Spreken?
Bewegen?

A

Reactie tijd: kort vs lang
Activiteit: toegenomen vs afgenomen
Motorische reactie: direct vs traag
Spreken: frequente vocalisatie, luid vs langzaam, lage stem, slecht verstaanbaar
Bewegen: vaak onophoudelijk, doelloos vs algehele inertie

46
Q

CAM (Confusion Asessment Method )

A
  1. Acuut begin en fluctuerend beloop
    A. Plotselinge aanvang
    Of
    B. fluctuerend verloop van de symptomen
  2. Verminderde aandacht
  3. Ongeorganiseerd denken
  4. Veranderd bewustzijnsniveau: alert/waakzaam/lethargisch/stuporeus

Vermoedelijk delier: 1A of B en 2 en (3 of 4)
Delier: 1A en B en 2 en (3 of 4)

47
Q

Onderscheid delier en psychose (bewustzijn, cognitie, wanen)

A

Delier:
Bewustzijn vaak laag
Cognitie gestoord
Wanen vluchtig, ongestructureerd

Psychose:
Bewustzijn vaak helder
Cognitie vaak ongestoord
Wanen langdurig, consistent

48
Q

Prodromale verschijnselen delier (6)

A

Slapeloosheid ‘s nachts en sufheid overdag
Levendige dromen of nachtmerries
Corrigeerbare desoriëntatie
Rusteloosheid
Gestoord begrip
Verlies van orde en structuur

Binnen 1-3 dagen kunnen deze symptomen overgaan in het volledige beeld van een delier

49
Q

DOS =

A

delirium observatie screening
<3 geen delier, ≥ waarschijnlijk delier

50
Q

Gevolgen van veroudering voor de hersenen (6)

A

Vermindering van hersenvolume: Naarmate mensen ouder worden, ervaren ze vaak een afname van het totale hersenvolume. Dit komt voornamelijk door verlies van neuronen, verminderde dendritische vertakking en afname van synaptische dichtheid.

Veranderingen in de witte stof: Veroudering gaat vaak gepaard met een afname van de integriteit van de witte stof, de bundels van zenuwvezels die verschillende delen van de hersenen met elkaar verbinden. Dit kan leiden tot vertragingen in de signaaloverdracht tussen neuronen.

Ophoping van amyloïde plaques en neurofibrillaire knopen: Bij veroudering kunnen eiwitophopingen zoals amyloïde plaques en neurofibrillaire knopen zich ophopen in de hersenen. Deze zijn geassocieerd met neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer en kunnen cognitieve achteruitgang veroorzaken.

Verminderde neuroplasticiteit: Neuroplasticiteit, het vermogen van de hersenen om te veranderen en zich aan te passen, neemt af met de leeftijd. Dit kan het moeilijker maken om nieuwe informatie te leren, complexe taken uit te voeren en zich aan te passen aan veranderingen in de omgeving.

Veranderingen in neurotransmittersysteem: Veroudering kan leiden tot verstoringen in het evenwicht van neurotransmitters, zoals dopamine, serotonine en acetylcholine, wat kan bijdragen aan cognitieve achteruitgang, stemmingsstoornissen en slaapproblemen.

Verhoogd risico op neurologische aandoeningen: Het verouderingsproces verhoogt het risico op het ontwikkelen van neurologische aandoeningen zoals beroerte, Parkinson’s ziekte, dementie en andere vormen van cognitieve achteruitgang.

Bron chat gpt

51
Q

Hoe werkt het geheugen? (4)

A
  1. Sensorisch geheugen:
    Sensorisch geheugen is het eerste stadium van het geheugen, waarin sensorische informatie van de omgeving wordt vastgehouden voor een zeer korte duur (meestal enkele seconden). Dit geheugen omvat de sensorische indrukken van zintuiglijke stimuli, zoals wat we zien (iconisch geheugen) of horen (echoïsch geheugen).
  2. Korte-termijngeheugen (werkgeheugen):
    Korte-termijngeheugen is het tweede stadium van het geheugen, waarin informatie wordt vastgehouden voor een beperkte periode van enkele seconden tot enkele minuten. Het werkgeheugen stelt individuen in staat om informatie vast te houden en er actief mee te werken, zoals het onthouden van een telefoonnummer dat net is opgelezen.
  3. Langdurig geheugen:
    Langdurig geheugen is het derde stadium van het geheugen, waarin informatie wordt opgeslagen voor langere perioden, variërend van uren tot een leven lang. Het langdurige geheugen kan verder worden onderverdeeld in twee hoofdcomponenten:Expliciet (declaratief) geheugen:
    —> Expliciet geheugen omvat bewuste herinneringen aan specifieke feiten (semantisch geheugen) en gebeurtenissen (episodisch geheugen), zoals het onthouden van de naam van een vriend of het herinneren van een vakantie.
    —> Impliciet (niet-declaratief) geheugen: Impliciet geheugen omvat onbewuste herinneringen en vaardigheden die worden verworven zonder bewuste inspanning, zoals het leren fietsen of het herkennen van een bekend gezicht.
  4. Codificatie, opslag en ophaling:
    Het proces van geheugen omvat drie hoofdfasen:
    —> Codificatie: Het omzetten van sensorische informatie in een vorm die geschikt is voor opslag in het geheugen.
    —> Opslag: Het vasthouden van informatie in het geheugen over een bepaalde periode.
    —> Ophaling: Het terughalen van opgeslagen informatie op het moment dat het nodig is.

Bron chat gpt

52
Q

Ziekte van Parkinson vs parkinsonisme

A

Parkinsonisme verwijst naar een groep van neurologische aandoeningen die vergelijkbare symptomen vertonen als de ziekte van Parkinson, maar veroorzaakt kunnen worden door verschillende onderliggende oorzaken. De ziekte van Parkinson is slechts een van de vele oorzaken van parkinsonisme.

Ziekte van Parkinson:
- De ziekte van Parkinson is de meest voorkomende vorm van parkinsonisme en vertegenwoordigt ongeveer 80% van de gevallen.
- Het wordt veroorzaakt door een progressieve degeneratie van dopamine-producerende neuronen in een deel van de hersenen genaamd de substantia nigra.
- De belangrijkste kenmerken van de ziekte van Parkinson zijn rusttremor, bradykinesie (traagheid van beweging), spierstijfheid en posturale instabiliteit. Andere symptomen kunnen zijn: verminderde reuk, slaapstoornissen, depressie, cognitieve stoornissen en autonome disfunctie.

Parkinsonisme:
- Parkinsonisme is een breder begrip dat verwijst naar een groep van neurologische aandoeningen die vergelijkbare motorische symptomen vertonen als de ziekte van Parkinson, maar veroorzaakt kunnen worden door verschillende oorzaken.
- Naast de ziekte van Parkinson kunnen andere oorzaken van parkinsonisme zijn: medicatie (bijv. antipsychotica, anti-emetica), hersenletsel, hersentumoren, vasculaire parkinsonismen, neurodegeneratieve aandoeningen zoals multisysteematrofie (MSA) en progressieve supranucleaire parese (PSP), encefalitis lethargica en andere zeldzame genetische of metabole aandoeningen.
- Hoewel parkinsonisme vergelijkbare motorische symptomen kan veroorzaken als de ziekte van Parkinson, kan de aanwezigheid van andere symptomen, progressie van symptomen, respons op medicatie en onderliggende oorzaak helpen bij het onderscheiden van specifieke vormen van parkinsonisme.

Bron chat gpt