Thema 4 Angst, depressie, suïcidaliteit en Wetgeving Flashcards

1
Q

Waar let je op wat betreft eerste indrukken bij psychiatrisch onderzoek? (4)

A

Uiterlijk
Contact en houding
Klachtenpresentatie
Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eufoor, depressief, anhedonie, dysfoor, angstig omschrijft de …

A

Stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vlak, labiel, normaal modulerend omschrijft het …

A

Affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Affectieve functies (2)

A

Stemming
Affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitieve functies (7)

A

Bewustzijn
Aandacht
Orientatie
Geheugen
Intellectuele functies
Oordeelsvermogen (voorstelling, (zelf)waarneming)
Denken (o.a. ziekte-inzicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer spreek je van een psychiatrische stoornis bij kinderen? (5)

A

Klachten of verschijnselen die:

Niet passen bij de leeftijd
Niet (pedagogisch) te corrigeren zijn
Het algemeen functioneren ernstig belemmeren
De ontwikkeling kunnen stagneren
Lijdensdruk veroorzaken voor het kind en/of de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stepped care bij kinderpsychiatrie
Stap 1: niet medicamenteus (3)
Stap 2: medicamenteus, criteria (5)

A

Stap 1: niet-medicamenteus
- Psycho-educatie, adviezen/ondersteuning in opvoeding/ziektemanagement aan omgeving en kind afhankelijk van leeftijd
- Gedragstherapie: ouders en/of kind afhankelijk van leeftijd
- Gezinstherapie

Stap 2: medicamenteus, criteria
- Leeftijd
- Ernst symptomen
- Effect gedragsmatige interventies
- (Acuut) gevaar
- Effectief (bewezen) en veilig voor kinderen
- Uitzonderingen: ADHD (vaak) en psychose (meestal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Depressie
Lichamelijke klachten (4)
Cognitieve verschijnselen (4)

Kleuters hebben vaak ook …
Basisschoolleeftijd heeft vaak ook …
Adolescenten hebben vaak …

A

Aanhoudende depressieve of prikkelbare stemming

Lichamelijke klachten: gewichtsafname of -toename, slaapproblemen, overmatig actief of vermoeid

Cognitieve verschijnselen: gevoelens van waardeloosheid, onterechte schuldgevoelens, concentratieproblemen, doodsgedachten of wensen

Kleuters: vaak ook lichamelijke klachten
Basisschoolleeftijd: vaak ook angst en negatieve gedachten
Adolescenten: vaak slaap- en eetstoornissen en suicidegedachten of -pogingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risicofactoren depressie (4)

A

Biologisch (familiaire belasting met depressie, misbruik midelen en alcohol ouders, depressie in VG)
Psychologisch (co morbide psychiatrische stoornissen, trauma, overlijden of verlies van bekenden)
Familiair (verwaarlozing, middelengebruik, negatieve opvoedingsstijl, ouder-kind conflict)
Sociaal (pesten, adoptie, vluchteling, dakloos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Angststoornissen (6)

A

Paniekstoornis
Sociale fobie
Gegeneraliseerde angststoornis
Specifieke fobie
Separatieangststoornis
Selectief mutisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autisme spectrum stoornis klachten (3)

A

Moeite om informatie te filteren, te integreren en van betekenis te voorzien.
Theory of Mind (je kunnen verplaatsen in een ander)
Focus op detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autisme spectrum stoornis:
Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
Niet functionele …
Stereotypieen, zoals … (3)
Preoccupaties
Ongewone gevoeligheid voor …

A

Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
Niet functionele routines of rituelen
Stereotypieen
- Motorisch (manierismen)
- Spel
- Taal (ouwelijk/formeel woordgebruik; echolalia; neologismen)
Preoccupaties
Ongewone gevoeligheid voor prikkels (andere pijngrens, gevoeligheid voor kleding/aanraking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aanhoudend tekort in sociale communicatie en sociale interactie in diverse contexten, niet toe te schrijven aan een algemene vertraagde ontwikkeling. Beperkte repetitieve patronen van gedrag, interesses en activiteiten.

=

A

Autisme spectrumstoornis

Aanwezigheid van stoornissen voor 3 jaar
Complexe en onbekende interactie van genetica met omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Drie niveaus van ernst bij ASS

A

Vereist ondersteuning
Vereist substantiele ondersteuning
Vereist zeer substantiele ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bekende omgevingsfactoren voor ASS (3)

A

Oudere leeftijd ouders
Geboortetrauma (vooral zuurstoftekort)
Valproinezuur in zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling ASS

A

Psycho-educatie; aanpassing omgeving; pedagogische en psychosociale interventies
Bejegening
- Dagindeling
- Korte duidelijke boodschappen
- Check begrip
- Geen discussie
- Bij werkelijkheid blijven door structuur en veiligheid te bieden
Medicatie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Comorbiditeit ADHD (7)

A

Angst- en stemmingsstoornissen
Slaapstoornissen
Eet(bui)stoornissen
Gedragsstoornissen
Middelenmisbruik
Autismespectrumstoornissen
Dyslexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voedingsstoornissen (3)

A

PICA
Ruminatiestoornis
Validatie/restrictieve food intake disorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pica (stoornis)

A

Pica is een stoornis waarbij niet-eetbare dingen zoals glas, wol of haar worden genuttigd, gedurende tenminste 1 maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ruminatiestoornis

A

Kenmerkt zich door regurgitatie, herkauwen van voedsel, gedurende minimaal 1 maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis

A

ARFID is een stoornis waarbij de patiënt onvoldoende voeding binnenkrijgt, vaak na een negatieve conditionering zoals een stikervaring. Bij ARFID is er geen sprake van angst om in gewicht aan te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Anorexia nervosa

A

Verstoord lichaamsbeeld en beperken van de energie-inname tov energiebehoefte, wat tot ernstig gewichtsverlies/ondergewicht leidt. Daarnaast is er een intense angst om in gewicht aan te komen of dik te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Boulimia nervosa

A

Hebben van frequente eetbuien en daarna maatregelen treffen om gewichtstoename te voorkomen, zoals braken. Er is een preoccupatie met figuur en gewicht. Bij boulimia is er geen sprake van ondergewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Binge-eating disorder (BED)

A

Kenmerken van BED zijn terugkerende episodes met overeten in een kortere tijdsspanne dan de meeste mensen zouden eten onder vergelijkbare omstandigheden, waarbij gevoelens van controleverlies ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Morfodysfore stoornis (BDD) =

A

Stoornis in lichaamsbeleving (wie eraan lijdt meent dat 1 of meer lichaamsdelen afstotelijk zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Alogie =

A

Zegt weinig of zegt weinig met veel woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Tangentialiteit =

A

Patiënt antwoordt langs de vragen heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Conatieve functies (2)

A

Psychomotoriek
Motivatie en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Psychosociaal model (4)

A

Leertheorie (conditionering)

Cognitieve theorie (onhoudbare cognities: is het reeel? / onbruikbare, niet helpende cognities: helpen de gedachten?)

Systeemtheorie (gezinsinvloeden spelen een rol)

Milieutheorie (maatschappelijke verhoudingen dragen bij aan het ontstaan of voortduren van psychische stoornissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat valt er onder de WvGGZ?

A

Wet verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WvGGZ)

Crisismaatregel
Zorgmachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat valt er onder de Wzd?

A

Wet zorg en dwang (psychogeriatrie, verstandelijke beperking)
IBS (inbewaringstelling)
RM (rechterlijke machtiging)

32
Q

Criteria verplichte zorg (definitie + 4 criteria)

A

‘Indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot (aanzienlijk risico op) ernstig nadeel voor hemzelf of voor een ander, an als uiterste middel verplichte zorg worden verleend indien:’

  • Mogelijkheden voor vrijwillige zorg uitgeput zijn
  • Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die effectief zijn
  • Verplichte zorg evenredig is gelet op het beoogde doel
  • Verplichte zorg naar verwachting effectief is
33
Q

Waar moet verplichte zorg aan voldoen? (5)

A

Kwaliteit
Proportionaliteit (ernst en zwaarte van zorg moet in verhouding staan tot het doel van de verplichte zorg)
Doelmatigheid
Subsidiariteit (geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk om hetzelfde doel te bereiken)
Veiligheid (voor patiënt en anderen)

34
Q

Verplichte zorg kan op grond van (4)

A

Zorgmachtiging (ZM)
Crisismaatregel (CM)
Tijdelijk verplichte zorg voorafgaand aan een CM
Tijdelijk verplichte zorg in een noodsituatie tijdens ZM/CM

35
Q

Breng om wilsbekwaamheid te beoordelen de volgende 5 begrippen in kaart:

A

Relevante informatie begrijpen
Overzien van de gevolgen van de keuze
Vermogen om keuze uit te drukken
Logisch redeneren
In vrijheid bepaald

36
Q

Etiologie ADHD

A

Complex samenspel van genetische, neurobiologische en omgevingsfactoren

37
Q

DSM-5 criteria diagnose ADHD (5)

A

Het symptoomcriterium: de aanwezigheid van zes of meer symptomen van aandachtstekort en/of hyperactiviteit-impulsiviteit

Het leeftijdscriterium: meerdere van de symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren vóór het twaalfde jaar aanwezig.

Het contextcriterium: enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school of werk, met vrienden of thuis). De symptomen moeten aanwezig zijn in meer dan één context. Dus niet alleen in het gezin, of alleen op school.

Het beperkingscriterium (impairment): er moeten duidelijke aanwijzingen zijn dat de symptomen het sociale of schoolfunctioneren belemmeren of de kwaliteit ervan verminderen.

Het ‘andere stoornissen criterium’: de symptomen kunnen niet verklaard worden door een andere diagnose (bijvoorbeeld een stemmingsstoornis, angststoornis of een oppositionele–opstandige stoornis; in de DSM-IV was dit de ‘oppositioneel-opstandige gedragsstoornis’

38
Q

Eetstoornissen (5)

A

Anorexia nervosa
Bulimia nervosa
Binge dating disorder
Orther specified feelings or eating disorder (purging disorder, night eating disorder, subliminale syndromes)
Unspecified eating disorder

39
Q

DSM-5 criteria anorexia nervosa (3)

A

Het beperken van de energie-inname ten opzichte van de energiebehoefte, resulterend in een significant te laag lichaamsgewicht voor de leeftijd, de sekse, de groeicurve en de lichamelijke gezondheid.

Een intense vrees om aan te komen of dik te worden, of persisterend gedrag dat gewichtstoename verhindert, zelfs al heeft de betrokkene een significant te laag gewicht.

Een stoornis in de manier waarop de betrokkene zijn of haar lichaamsgewicht of lichaamsvorm ervaart, een onevenredig grote invloed van het lichaamsgewicht of de lichaamsvorm op het oordeel over zichzelf, of persisteren in het niet onderkennen van de ernst van het actuele lage lichaamsgewicht.

40
Q

DSM-5 criteria boulimia nervosa (5)

A

Herhaalde episoden van eetbuien. gekenmerkt door
—> 1. Het eten in een bepaalde tijd (bijvoorbeeld twee uur) van een hoeveelheid voedsel die beduidend groter is dan de meeste mensen in zo’n periode zouden eten onder gelijke omstandigheden.
—> 2. Het gevoel tijdens de periode geen beheersing over het eten te hebben (bijvoorbeeld het gevoel niet te kunnen stoppen of geen beheer te hebben over wat en hoeveel hij of zij eet);

Herhaald ongepast compensatiegedrag om gewichtstoename tegen te gaan, bijvoorbeeld het opwekken van braken, misbruik van laxeermiddelen of andere medicijnen, vasten of overmatige lichaamsbeweging;

De eetbuien en het compensatiegedrag treden gemiddeld minimaal één keer per week op gedurende een periode van drie maanden;

De lichaamsvorm en het lichaamsgewicht hebben een onevenredig grote invloed op het oordeel over zichzelf;

De stoornis treedt niet uitsluitend op tijdens episoden van anorexia nervosa.

41
Q

DSM criteria Binge eating disorder (BED)

De eetbui-episoden hangen samen met drie (of meer) van de volgende kenmerken: (8)

A

Het eten in een bepaalde tijd (bijvoorbeeld twee uur) van een hoeveelheid voedsel die beduidend groter is dan de meeste mensen in zo’n periode zouden eten onder gelijke omstandigheden. Het gevoel tijdens de periode geen beheersing over het eten te hebben (bijvoorbeeld het gevoel niet te kunnen stoppen of geen beheer te hebben over wat en hoeveel hij of zij eet).

De eetbui-episoden hangen samen met drie (of meer) van de volgende kenmerken:
1. Veel sneller eten dan normaal
2. Dooreten totdat een onaangenaam vol gevoel ontstaat.
3. Grote hoeveelheden voedsel nuttigen zonder lichamelijke trek te hebben.
4. Alleen eten, uit schaamte over de hoeveelheid die de betrokkene nuttigt
5. Achteraf van zichzelf walgen, zich somber of erg schuldig voelen.
6. Er is sprake van duidelijk lijdensdruk door de eetbuien
7. De eetbuien komen gedurende drie maanden gemiddeld minstens eenmaal per week voor.
8. De eetbuien gaan niet gepaard met het herhaalde ongepast compensatiegedrag zoals bij boulimia nervosa, en treden niet uitsluitend op in het beloop van boulimia nervosa of anorexia nervosa.

42
Q

Risicofactoren voor een specifieke eetstoornis (10)

A

Genetische en biologische risicofactoren
—> Eetstoornissen/andere psychiatrische problemen in de familie
—> Zwaarlijvigheid in de familie
—> Vroege menarche
—> Diabetes

Culturele risicofactoren
—> Internalisering slankheidideaal, negatieve lichaamsbeleving

Sociale risicofactoren
—> Disfunctionele gezinssystemen
—> Negatieve stressvolle gebeurtenissen
—> Pesten met het uiterlijk
—> Seksuele intimidatie of seksueel misbruik

Algemene psychologische factoren
—> Gebrek aan zelfvertrouwen; • Negatieve gevoelens; • Emotionele geremdheid; • Sociale faalangst; • Perfectionisme en prestatiegerichtheid; • Impulsiviteit; • Angstigheid; • Obsessieve persoonlijkheidstrekken.

43
Q

Vroege omgevingsfactoren die het risico op ASS vergroten (8)

A

• Vitamine D deficiëntie
• Medicatie (Valproaat, Selectieve serotonine heropname remmers (SSRI’s), Thalidomide (Softanon), Ethanol en Misoprostol (voorkomt maagzweren)
• Laag geboorte gewicht
• Hypoxie tijdens geboorte
• Zwangerschapsdiabetes
• Rubella & cytomegalovirus (CMV)
• Maternale voorgeschiedenis van mishandeling
• Fijnstof vervuiling

44
Q

DSM-V criteria depressie

Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest:

Minstens 1 van de symptomen is ofwel: (2)

Daarbij nog minimaal 4 andere symptomen: (7)

A

Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest

Minstens 1 van de symptomen is ofwel:
- een sombere stemming
- verlies van interesse of plezier

Daarbij nog minimaal 4 andere symptomen:
- significant gewichtsverlies zonder dieet, of gewichtstoename
- insomnia of hypersomnia bijna elke dag
- psychomotorische agitatie of vertraging, bijna elke dag
- vermoeidheid of verlies van energie, bijna elke dag
- gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens
- verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluiteloosheid, bijna elke dag
- recidiverende gedachten aan de dood, recidiverende suicidegedachten

45
Q

Hoe wordt de ernst van een depressie bepaald?

A

Algemeen sociaal en maatschappelijk fuctioneren
Mate waarin symptomen lijden veroorzaken

Hoeveelheid symptomen: de DSM onderscheidt;
- Subklinische depressie (2-4 symptomen)
- Lichte depressie (5 symptomen)
- Matige depressie (6-7 symptomen)
- Ernstige depressie (8-9 symptomen)

46
Q

Werking antidepressiva pas na …
Na eerste episode minimaal … doorbehandelen, na volgende episode (recidief) minstens … doorbehandelen

A

Werking antidepressiva pas na 2-6 weken
Na eerste episode minimaal 6 maanden doorbehandelen, na volgende episode (recidief) minstens 1 jaar doorbehandelen

47
Q

Soorten antidepressiva (3)

A

Selective serotonin reuptake inhibitor (SSRI)
Indicatie: matig ernstige depressie, angststoornis, OCD, boulimia nervosa
Citalopram, paroxetine, fluoxetine, sertraline

Tricyclisch antidepressivum (TCA)
Indicatie: matig-ernstige depressie, psychotische kenmerken
Amitriptyline, nortriptyline, imipramine, clomipramine

Monoamineoxidase (MAO remmers)

48
Q

Werking SSRI
Contra indicaties (1)
Interacties (4)
Bijwerkingen (7)

A

Selectieve remming van de heropname van serotonine
Contra-indicaties: verlengde QT-tijd
Interacties: oa MAO-remmers, NSAIDs, andere serotonerg aangrijpende medicatie, thiazidediuretica
Bijwerkingen (serotonerge symptomen): maag-darmstoornissen, hyponatriemie, trombocytopathieen (bloedingen), hoofdpijn, slapeloosheid, agitatie, seksuele disfunctie

49
Q

Werking TCA
Contra-indicaties (1 absoluut 8 relatief)
Interacties (4)

A

Remming van de heropname 5-HT en noradrenaline
Contra-indicaties:
- Absoluut: direct na myocardinfarct
- Relatief: epilepsie, organische hersenbeschadiging, urineretenie, prostaathyperplasie, pylorusstenose, hart- en vaataandoeningen, hyperthyreoidie, lever- en nierfunctiestoornissen
Interacties: oa MAO-remmers, serotonerge stoffen, CZS dempende stoffen (alcohol) en anti-hypertensiva

50
Q

Bijwerkingen TCA (4 groepen)

A

Anti-cholinergisch: visusstoornissen, accomodatiestoornissen, droge mond, mictiestoornissen, obstipatie, seksuele disfunctie, verwardheid

Anti-noradrenerg: orthostatische hypotensie en valneiging

Anti-histaminerg: sedatie en sufheid

Kinidineachtig: geleidingsstoornissen

51
Q

MAO remmers werking
Contra-indicaties (1)
Bijwerkingen (6)

A

Remmen afbraak serotonine
Contra-indicaties: serotonerge middelen
Bijwerkingen: oa agitatie, nervositeit, insomnia, gewichtsverlies, tremoren, sexuele dysfunctie

Alleen voorgeschreven door psychiater! Streng dieet (geen rode wijn, chocolade).

SEROTONINE SYNDROOM!

52
Q

Serotonine syndroom kan ontstaan bij combinatie van 2 of meer serotonerge middelen. Noem 8 middelen.

A

SSRI
TCA
MAO remmer
Tramadol
Lithium
Amfetaminen
Anti-emetica
Triptanen

53
Q

Noem 5 angststoornissen

A

Gegeneraliseerde angststoornis
Posttraumatische stressstoornis
Obsessieve compulsieve stoornis (OCD)
Paniekstoornis
Sociale angststoornis

54
Q

Hoe behandel je een gegeneraliseerde angststoornis?

A
  1. Cognitieve gedragstherapie
  2. Antidepressivum (SSRI)
  3. Combineer 1 en 2
55
Q

SSRI grijpt aan op …
TCA grijpt aan op …

A

SSRI - grijpt aan op serotonine

TCA - grijpt aan op serotonine, acetylcholine, histamine, noradrenaline, kinedine

56
Q

Anticholinerg =

A

Anticholinerg: anti-parasympathisch (oa obstipatie)

57
Q

Lithium is erg afhankelijk van …

A

De nierfunctie

58
Q

SIADH kan veroorzaakt worden door het antidepressivum:

A

SSRI (vocht vasthouden, hyponatriemie)

59
Q

Voorkeur voor SSRI bij ouderen =

A

Ouderen voorkeur sertraline of citalopram, hebben de minste interacties.

60
Q

Wat is het serotoninesyndroom?
Symptomen (4)
Behandeling

A

Het serotoninesyndroom is een potentieel levensbedreigende aandoening die ontstaat door een overmaat aan serotonine in het lichaam. Dit kan optreden als reactie op bepaalde medicijnen die het serotoninegehalte verhogen, zoals antidepressiva. Meestal <24 uur en vaak binnen 6 uur na verandeirng van dosis of start van een middel of bij overdosering.

Symptomen:
-> Veranderde mentale status: opwinding, agitatie, angst, verwardheid, rusteloosheid
-> Autonome hyperactiviteit: koorts, tachycardie, hypertensie, diaforese, mydriasis, maagdarmstoornissen
-> Neuromusculaire stoornissen: hyperreflexie, clonus, tremor, hypertonie, myoclonieën
-> Tekenen van ernstig serotoninesyndroom: hyperthermie, autonome instabiliteit, geagiteerd delier

De behandeling omvat meestal stoppen met de medicijnen die het syndroom veroorzaken, ondersteunende zorg en in sommige gevallen medicatie om symptomen te verlichten.

(Kon er niks over vinden in PP dus bron = Chat CPT + acute boekje)

61
Q

Welke angststoornis komt het meest voor?
a. Paniekstoornis
b. Specifieke fobie
c. Sociale angststoornis
d. Obsessief compulsieve stoornis

A

Specifieke fobie

62
Q

Oorzaken/risicofactoren angststoornis (8)

A

Biologisch
- Erfelijkheid
- Middelen (cafeine, alcohol, cannabis, cocaine, xtc, ametamine of onttrekking)
- Medicijnen (anticholinergica, digoxine, antidepressiva, corticosteroiden)
- Ziekten (hartklachten, copd, parkinson, ms, hyperthyreoidie)

Psychologisch
- Persoonlijkheid
- Opvoeding

Sociaal
- Levensstandaard (armoede, opleidingsniveau, eenzaamheid)
- Recente levensgebeurtenissen

63
Q

5-G schema bij cognitieve gedragstherapie

A

Gebeurtenis
Gedachte
Gevoel
Gedrag
Gevolg

64
Q

DSM-5 depressieve stoornis

A

• Minimaal 2 weken bestaande klachten van
(1) somberheid of
(2) anhedonie
Met daarnaast
(3) slaapstoornissen,
(4) veranderde eetlust/gewichtsafname of -toename,
(5) psychomotore remming of agitatie,
(6) concentratieproblemen/besluiteloosheid,
(7) energieverlies/vermoeidheid,
(8) schuldgevoelens/ waardeloosheid en
(9) suïcidale ideaties/plannen.

• Voor de diagnose depressieve episode is symptoom 1 of 2 noodzakelijk en in totaal 5 van de 9 symptomen, in dusdanige ernst dat er significante beperking is in het dagelijks leven.

• Symptomen zijn niet het directe gevolg van een middel of een somatische aandoening en zijn niet toe te schrijven aan rouwproces (< 2 maanden).

65
Q

DSM-5 Manie

• Minimaal … bestaande periode van abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming.

• Tijdens deze periode minimaal … van de volgende symptomen- (7)

• Symptomen veroorzaken significante ….

• Symptomen zijn niet het directe gevolg van een middel of een somatische aandoening.

A

• Minimaal 1 week bestaande periode van abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming.

• Tijdens deze periode minimaal 3 van de volgende symptomen-
(1) opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën,
(2) afgenomen behoefte aan slaap,
(3) spraakzamer of spreekdrang,
(4) gedachtevlucht,
(5) verhoogde afleidbaarheid,
(6) toename doelgerichte activiteit (sociaal, werk, seksueel) en
(7) overmatig bezighouden met aangename activiteiten.

• Symptomen veroorzaken significante beperking.

• Symptomen zijn niet het directe gevolg van een middel of een somatische aandoening.

66
Q

Classificatie angststoornissen (8 + 2)

A
  1. Paniekstoornis
  2. Agorafobie
  3. Specifieke fobie
  4. Sociale angststoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)
  6. Separatieangststoornis
  7. Selectief mutisme
  8. Angststoornis door een middel of somatische aandoening

Voortschrijdend inzicht met nieuwe categorieën:
1. Obsessieve-compulsieve en gerelateerde stoornissen
• Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS)
2. Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
• Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
• Acute stressstoornis

67
Q

Classificatie stemmingsstoornissen (5)

A

• Depressieve stoornis
• Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)
• Bipolaire stoornis (I en II)
• Premenstruele stemmingsstoornis
• Stemmingsstoornis door een middel of een somatische aandoening

(• Cyclothyme stoornis )
(• Disruptieve stemmingsstoornis )

68
Q

Welk percentage van patiënten met een depressie overlijdt door suïcide?
a. 2 – 3%
b. 7 –8%
c. 10 – 15%
d. 15 –20%

A

10-15%

69
Q

Oorzaken/risicofactoren depressie (8)

A

Biologisch
- Erfelijkheid
- Alcohol en middelenmisbruik
- Medicijnen (antihypertensiva, corticosteroiden, anti-parkinson medicatie)
- Chronische ziekten (hartklachten, copd, parkinson, ms, hypothyreoidie)

Psychologisch
- Persoonlijkheid
- Jeugdtrauma’s

Sociaal
- Levensstandaard (armoede, opleidingsniveau, eenzaamheid)
- Recente levensgbeurtenissen

70
Q

Behandeling depressie medicamenteus (5)

A
  1. SSRI
  2. TCA
  3. Lithiumadditie
  4. Additie van antipsychoticum
  5. MAO-remmer
71
Q

Beschermende factoren suicidaliteit (5)

A

Goede sociale steun
Verantwoordelijkheid tegenover anderen (kinderen)
Actief betrokken bij religieuze gemeenschap
Zingeving
Goede therapeutische relatie

72
Q

Risicotaxatie suicidaliteit: welke risiconiveau’s zijn er?

A

Licht: Vluchtige gedachten, niet nagedacht over plan, kan aan andere dingen denken, realiseert zich consequenties voor familie, impulsen onder controle, wil liever leven dan sterven.

Matig: Afwisselend suïcide willen en willen leven, breuk met anderen, gericht op teleurstellingen in relationele sfeer, impulsiviteit, geen voorbereidingen getroffen.

Ernstig: Suïcide voortdurend in gedachten, wanhopig, plan gemaakt met voorbereidingen, denkt dat het voor anderen beter is dat hij zij er niet is, afscheidsbrieven overwogen of geschreven, bang voor eigen impulsiviteit.

Zeer ernstig: Wanhopig, uitgebreid plan klaar, slapeloos, emotioneel ontredderd, geen controle over zichzelf, moeilijk aanspreekbaar, geen energie om door te leven, kan niet langer wachten met suïcide.

73
Q

Wat is de DSM?
Deze is onderverdeeld in 21 categorieën

A

Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een classificatiesysteem dat wordt gebruikt door professionals in de geestelijke gezondheidszorg om verschillende psychische aandoeningen te diagnosticeren.

De DSM-5 benoemt binnen het classificatiemodel de volgende hoofdcategorieën:

Neurale ontwikkelingsstoornissen
Schizofrene spectrum- en andere psychotische stoornissen
Bipolaire - en verwante stoornissen
Depressieve stoornissen
Angststoornissen
Obsessief-compulsieve - en aanverwante stoornissen
Trauma- en aan een stressbron gerelateerde stoornissen
Dissociatieve stoornissen
Somatische symptoom - en aanverwante stoornissen
Voedsel - en eetstoornissen
Uitscheidingsstoornissen
Slaap-/waakstoornissen
Seksuele disfuncties
Geslachtsidentiteit dysforie
Storend gedrag, gebrekkige impulsbeheersing en gedragsstoornissen
Stofgerelateerde en verslavingsstoornissen
Neurocognitieve stoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen
Seksuele afwijkingen
Bewegingsstoornissen
Andere toestanden die psychologische zorg kunnen behoeven.

Bron: chat gpt en google (ik denk/hoop niet dat je dit uit je hoofd moet weten ;))

74
Q

Wat is een bipolaire stoornis? En wat is het verschil tussen bipolaire 1 en bipolaire 2 stoornis?

A

Een bipolaire stoornis, ook wel bekend als manisch-depressieve stoornis, is een psychische aandoening die wordt gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, variërend van manische episodes tot depressieve episodes. Deze stemmingswisselingen kunnen aanzienlijke invloed hebben op het dagelijks functioneren, het denken, het gedrag en de relaties van een persoon. Er zijn verschillende vormen van bipolaire stoornis, waaronder:

  1. Bipolaire I-stoornis: Gekenmerkt door minstens één manische episode die ten minste zeven dagen duurt, of door manische symptomen die zo ernstig zijn dat ziekenhuisopname noodzakelijk is. Depressieve episodes komen vaak voor, maar zijn niet vereist voor de diagnose.
  2. Bipolaire II-stoornis: Gekenmerkt door ten minste één depressieve episode en minstens één hypomane episode (een minder ernstige vorm van manie die niet tot ziekenhuisopname leidt). Er zijn geen volledige manische episodes.

Bron chat GPT

75
Q

Risicofactoren voor suicidaliteit (10)

A

Psychische aandoeningen
Voorgeschiedenis van suicidaal gedrag
Familiegeschiedenis van suicide
Stressvolle levensgebeurtenissen
Chronische ziekten en pijn
Middelenmisbruik
Sociale isolatie
Toegang tot dodelijke middelen
Psychologische factoren
Cognitieve vervormingen

Bron chat gpt