thema 4 Flashcards
hoofdstuk 9
interdependentie
wederzijdse afhankelijkheid tussen 2 of meerdere personen
groepscohesie
hechtheid van een groep ten gevolge van eigenschappen van de groep die de leden ervan met elkaar verbinden en die onderlinge sympathie bevorderen
sociale facilitatie
de neiging van mensen om in aanwezigheid van anderen beter te presteren bij eenvoudige taken en slechter bij moeilijke taken als hun individuele prestaties beoordeeld kunnen worden
social loafing
de neiging van mensen om in aanwezigheid van anderen minder goed te presteren bij eenvoudige taken als hun individuele prestatie niet kan worden beoordeeld
de-individuatie
proces waarbij normale beperkingen op gedrag worden losgelaten wanneer mensen zich anoniem wanen, bijvoorbeeld wanneer ze deel uitmaken van een menigte, wat leidt tot een toename van impulsief en afwijkend gedrag
procesverlies
elk willekeurig aspect van groepsinteractie dat goede probleemoplossing in de weg staat
transactief geheugen
het gecombineerde geheugen van een groep, dat efficienter is dan het geheugen van de individuele leden van die groep
groepspolarisatie
de neiging van groepen om beslissingen te nemen die extremer zijn dan de aanvankelijke neigingen van hun individuele leden
transactionele leider
een leider die duidelijke kortetermijndoelen opstelt en mensen beloont die de doelen bereiken
transformationele leider
een leider die volgelingen inspireert om zich te richten op het nastreven van gemeenschappelijke langetermijndoelen
contingentietheorie van leiderschap
het idee dat de effectiviteit van leiderschap zowel afhankelijk is van hoe taak- of persoonsgericht de leider is, als van de mate van controle en invloed die de leider op de groep heeft
integratieve oplossing
een oplossing voor een conflict waarbij de partijen op bepaalde punten compromissen sluiten; elke partij geeft het meest toe op punten die voor haar onbelangrijk zijn maar die voor de andere partij juist belangrijk zijn