thema 2 Flashcards

hoofdstuk 3 en 4

1
Q

Priming

A

Het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerk of concept verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Perseveratie effect

A

Bevinding dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bestraffingseffect

A

bevinding dat positieve opvattingen over over de sociale wereld waarvan bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve opvattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Selffulfilling prophecy

A

Je hebt een verwachting over iemand waardoor je je anders gaat gedragen tegenover deze persoon, hierdoor gaat diegene zich gedragen zoals jij had verwacht, maar je hebt niet door dat de verwachting is uitgekomen dankzij je eigen gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pygmalioneffect

A

Een positieve selffulfilling prophecy, als er positieve verwachtingen zijn van mensen gaan ze beter presteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zeigarnikeffect

A

Het fenomeen dat niet voltooide doelen het automatisch denken blijven beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beoordelingsheuristiek

A

Mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficient te kunnen beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anker en correctieheuristiek

A

Mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschikbaarheidsheuristiek

A

Mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Analytische denkstijl

A

Manier van denken waarbij mensen zich richten op kenmerken van objecten zonder aandacht te schenken aan de context, gebruikelijk in de westerse wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Holistische denkstijl

A

Manier van denken waarbij mensen zich richten op het geheel, met name de wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden, gebruikelijk voor oost aziatische culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tegenfeitelijk denken

A

Een aspect van het verleden op mentaal niveau veranderen zodat je je kunt voorstellen hoe het had kunnen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emblemen

A

Non verbale gebaren met een duidelijk omschreven definitie binnen een bepaald cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Thin slicing

A

Betekenisvolle conclusies trekken over iemands persoonlijkheid op basis van extreem kortdurende uitingen van diens gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Primacy effect

A

Als het aankomt op het vormen van een indruk, beinvloeden de eerste indrukken die we van andere krijgen hoe we informatie interpreteren die we later krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Belief perseverance

A

De neiging vast te houden aan een oorspronkelijk oordeel, zelfs wanneer we geconfronteerd worden met informatie die ons tot heroverweging zou moeten aanzetten

17
Q

Perceptuele saillantie

A

Het ogenschijnlijke belang van de informatie waarop mensen hun aandacht gericht hebben. Bijvoorbeeld alleen naar de mensen kijken, wat je wel ziet, en niet naar de situatie, de je niet ziet

18
Q
A