Thema 3 Week 3 Flashcards
Comfortabel
Gemakkelijk en fijn
Luxueus
Extra gemakkelijk en fijn
Primitief
Eenvoudig
Overbruggen
Een tijd door brengen of afstand afleggen
Verstrijken
Voorbijgaan
De tijdspanne
De tijdsduur, hoe lang het duurt
Euforisch
Heel blij
Erop uit trekken
Ergens naar toe gaan
Ontrafelen
Oplossen, ontcijferen
De gedachtegang
Manier van denken
In beslag nemen
In bezit nemen
De tijd vliegt
De tijd gaat snel voorbij
Acht slaan op
Letten op
Dienstdoen als
Gebruikt worden als
De gletsjer
Een soort rivier van ijs in de bergen
De kabelbaan
Stoeltje of cabines die aan een kabel omhoog worden getrokken
Relatief
Je vergelijkt iets met iets anders
De skipiste
Het gedeelte van een bergheling waar je kunt skiën
Het standpunt
Ne mening over een bepaalde zaak
Terugkomen op
Van mening veranderen
Vanwaar
Waarom
Het vergezicht
Een uitzicht waarbij je ver kunt kijken
Dat schept een band
Dat geeft je het gevoel dag je bij elkaar hoort
Dwarsbomen
Ervoor zorgen dat iets niet lukt of doorgaat
Een foto schieten
Een foto maken
Gezapig
Rustig, saai
Opwindend
Spannend
Raadplegen
Gebruik om iets op te zoeken
Spottend
Je maakt iemand belachelijk
Het vermoeden
Je denkt dat iets zo is
De weemoed
Een stemming; triest zijn omdat iets voorbij is
Zonder kleerscheuren
Zonder schade