Thema 2 week 1 Flashcards
1
Q
Opknappen
A
Iets herstellen
2
Q
Slopen
A
Een gebouw afbreken
3
Q
Verenigen
A
Bij elkaar brengen
4
Q
Scheiden
A
Uit elkaar halen
5
Q
Met andere woorden
A
Dat gebruik je als je iets nog een keer zegt if schrijft
6
Q
Overplaatsen
A
Iets of iemand naar een andere plek overbrengen
7
Q
Het onderkomen
A
Een plek om te wonen
8
Q
Verdoven
A
Een mens of dier gevoelloos maken voor pijn
9
Q
Hartverscheurend
A
Heel erg verdrietig zijn
10
Q
Wijken
A
Uit de weg gaan
11
Q
Toestromen
A
Als ergens veel mensen op afkomen
12
Q
Geen poot meer zetten
A
Op dezelfde plek blijven
13
Q
Het applaus
A
Het klappen van het publiek
14
Q
Doorsnee
A
Gewoontjes
15
Q
De grimeur
A
Iemand die de make-up verzorgt bij de mensen in tv-programma