Thema 3 Week 1 Flashcards
De impressie
De indruk
De bezienswaardigheid
Iets wat mensen graag willen bekijken
Het tafereel
Een afbeelding van een situatie op een schilderij
Uitvoering
Uitgebreid, met veel woorden
Beknopt
Kort, met zo min mogelijk woorden
Het overblijfsel
Iets wat over is
Legendarisch
Net als in een legende, beroemd
Afdruipen
Weggaan omdat me bang bent of omdat je je schaamt
Rampzalig
Ellendig, heel erg
De mentaliteit
De manier waarop je denkt en voelt
De verontreiniging
De vervuiling
Het niet breed hebben
Weinig geld, arm zijn
De autoslaaptrein
Een trein waarop je je auto op kunt rijden en waar je ook een slaapplaats hebt
De bewegwijzering
De borden die je de web wijzen
Gammel
Niet stevig in elkaar zitten
Bepakt en bezakt
Je hebt veel spullen bij je om op reis to gaan
Het komt erop aan
Het moment dat iets echt gaar gebeuren
De hogesnelheidstrein
Een trein die veel sneller rijdt dan een gewone trein
De intercity
Een trein die tussen grote steden rijdt en niet stopt op kleine stations
Oost west, thuis best
Hey is nergens zo fijn als thuis
De reisgenoot
Iemand met wie je op reis bent
Verwachtingsvol
Je kijkt ernaar uit dat er iets gaat gebeuren
De discussie
Een gesprek waarin je elkaar je mening geeft
Eensgezind
Je bent het met elkaar eens
Je ontgaan
Iets niet zien of merken
De noodrem
Een rem om de trein bij gevaar te laten stoppen
Opheffen
Ervoor zorgen dat iets ophoudt te bestaan
Overzichtelijk
Duidelijk
Rondkomen
Genoeg geld hebben om van te leven
Sfeervol
Waarbij je je prettig voelt en wat het gezellig maakt
Verdeeld
Je bent het niet met elkaar eens en wilt verschillende dingen
Geen vlieg kwaad doen
Heel zachtaardig zijn; nooit iemand pijn willen doen