Thema 3 Maagklachten en buikpijn Flashcards

1
Q

Endocrien

A

Afgifte naar het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Exocrien

A

Afgifte naar buiten (bv bij tractus digestivus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Chyme

A

Maagbrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Macronutriënten (3)

A

Koolhydraten
Proteïnen
Lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvoor dienen koolhydraten?

A

Brandstof (glucose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertering koolhydraten grofweg op 2 manieren

A

Mechanisch
Carbohydrases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vertering mechanisch

A

Kauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Carbohydrases zijn voor de vertering van

A

Koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Carbohydrases (5)

A

Amylase
Alfa-amylase
Sucrase/maltase/lactase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zit amylase?

A

Speeksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet amylase?

A

Zet polysaccharides om naar di- en trisaccharides

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Amylase functioneert niet bij hoge/lage? pH en werkt dus niet meer in …

A

Lage
De maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zit alfa-amylase? Waar wordt het geproduceerd?

A

Duodenum
Productie in pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zit sucrase, maltase, lactase?

A

Intestinaal epitheel, borstelzoom (cellen die darmwand bekleden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet sucrase/maltase/lactase?

A

Splitst di- en trisaccharides in monosaccharides

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Enterocyt

A

Cel die darmwand bekleed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe gaat absorptie van koolhydraten enterocyten in?

A

Gefaciliteerde diffusie (via transporteiwit in membraan, kost geen energie)
Cotransport (naast glucosemolecuul ook natriummolecuul mee, kost geen energie, terugbrengen natriummolecuul wel via Na/K pomp)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe gaat absorptie van koolhydraten enterocyten uit?

A

Gefaciliteerde diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Via welk vat gaat de opname in de bloedbaan vanuit de enterocyten?

A

Vena portae hepatis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Opslag glucose alleen wanneer …?

A

Er geen brandstof meer nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Opslag van glucose op 3 plekken

A

Lever
Spierweefsel
Vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt glucose opgeslagen in de lever?

A

Glycogeen, overtollig glucose wordt omgezet in vrije vetzuren en glycerol (= bouwstenen lipiden voor triglyceride)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe wordt glucose opgeslagen in spierweefsel?

A

Glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt glucose opgeslagen in vetweefsel?

A

Lipiden (overtollig glucose ook omgezet in uiteindelijk triglyceride)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarvoor dienen proteïnen?

A

Bouwstof (aminozuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vertering proteïnen op 3 manieren

A

Mechanisch
Chemisch
Proteases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Chemische vertering van proteïnen

A

Maagzuur (denaturatie eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Proteases zijn …

A

enzymen die eiwitten knippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Onderstaande zijn allemaal …

Pepsine
Trypsine
Chymotrypsine
Carboxypeptidase
Elestase
Dipeptidases, peptidases

A

Proteases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is pepsinogeen?

A

Voorloper pepsine, zuur in maag zet dit om, anders gaan andere eiwitten ook al kapot, slijmlaag binnenkant maag beschermt eigen cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Enteropeptidase zet … om in trypsine, welke weer zorgt voor omzetting van andere proteases uit de …

A

Pepsinogeen
Pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

In het duodenum wordt het maagzuur geneutraliseerd door …, hierdoor wordt … inactief en de overige enzymen uit pancreassap juist actief.

A

Gal
Pepsine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Dipeptidases en peptidases zit in intestinaal epitheel. Wat doet dit?

A

Knipt eiwitten in losse aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Proteïnen absorptie enterocyten in via (2)

A

Gefaciliteerde diffusie
Cotransport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Proteïnen absorptie enterocyten uit via (2)

A

Gefaciliteerde diffusie
Cotransport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Opname in bloedbaan proteïnen via …

A

v portae hepatis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Opslag/afbraak aminozuren via

A

Lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Opslag/afbraak aminozuren via lever, wat gebeurt er?

A

Er ontstaan katonzuren (brandstof) of omzetten in vetzuren (afvalproduct = ureum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waarvoor dienen lipiden?

A

Brandstof (triglyceriden (glycerol + vetzuren))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Vertering van lipiden via (2)

A

Lipases
Galzouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Linguaal lipase gemaakt in de

A

Tongklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Lipase gemaakt in de

A

Pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Lipases zijn …oplosbaar en knipt vetzuren van glycerol af, hierdoor krijg je (3)

A

Water
1. monoglyceride
2. diglyceride
3. vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat doen galzouten mbt vertering lipiden?

A

Lipases zijn hydrofiel en vetten hydrofoob, galzouten hebben een hydrofiele en hydrofobe kant -> enzymen kunnen makkelijker bij de vetten voor afbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Lipiden absorptie enterocyten in via

A

Diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Lipiden absorptie enterocyten uit via

A

Exocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Exocytose

A

Celmembraan stulpt uit en pakt dit op als ‘blaasje’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Triglyceriden worden na absorptie omgezet in

A

Chylomicronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Transport chylomicronen via … naar vena …. Waarom komen ze niet direct in bloedbaan?

A

Lymfevaten
Vena subclavia sinistra
Zijn te groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Opslag triglyceride in

A

Vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Micronutriënten (4)

A

Vitaminen
Mineralen
Sporenelementen
Water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Voordelen (3) en nadelen (3) doorlichting

A

Voordelen: bewegende beelden, meerdere projectierichtingen, behandeling (interventies)
Nadelen: hoge stralingsdosis, overprojectie, kostbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Voordelen (4) en nadelen (4) rontgenfoto’s

A

Voordelen: goedkoop, snel, hoge spatiele resolutie, makkelijk beschikbaar
Nadelen: ioniserende straling, overprojectie, lage contrastresolutie, statisch beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

CT niet bij …

A

Zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe werkt echografie?

A

Weerkaatsing van ultrasoon geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Voordelen (3) en nadelen (4) CT

A

Voordelen: hoge contrastresolutie, goede weergave anatomische structuren, korte scantijd
Nadelen: hoge stralingsdosis, weke delen minder goed beoordeelbaar, kosten, contra-indicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Voordelen (3) en nadelen (3) echografie (echografie is niet geschikt voor …)

A

Voordelen: dynamisch onderzoek, niet schadelijk, goedkoop
Nadelen: statische beelden moeilijk te interpreteren, niet geschikt voor bot en lucht, kwaliteit onderzoek afhankelijk van uitvoerder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Volle blaas en nuchter voor welk onderzoek?

A

Echo abdomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Nucleaire geneeskunde werkt dmv …
Niet het apparaat maar de patient is de stralingsbron.

A

Radioactieve isotopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Contra-indicatie nucleaire geneeskunde

A

Zwangerschap en borstvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Voordelen (2) en nadelen (3) nucleaire geneeskunde

A

Voordelen: functionele beeldvorming, zeer gevoelig (combinatie CT/MRI maakt exacte lokalisatie mogelijk!)
Nadelen: beschikbaarheid, kosten, stralingsdosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Opkomend maagzuur in de slokdarm

A

Reflux(klachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Oorzakelijke factoren reflux/maagklachten (2)

A

Roken (nicotine ontspant de onderste slokdarmsfincter)
Voeding (zuur, scherp), alcohol

64
Q

Oorzakelijke factoren ulcuslijden (ventriculi/duodeni) (2)

A

Geneesmiddelen (NSAID’s)
Bacterieel (Helicobacter pylori)

65
Q

Wat maakt de helicobacter pylori een lastige bacterie in de maag?

A

Kan tegen het zuur

66
Q

Pathofysiologie ulcus

A

Doorbreken beschermende mucuslaag van slijmvlies dat in contact is met zuur en pepsine

67
Q

‘Stepped care’ bij maagklachten (3)

A
  1. Antacida
  2. Histamine-antagonisten
  3. PPI’s (protonpompremmers)
68
Q

Hoe werken antacida?

A

Verminderen het maagzuur, H+ worden gebonden aan O2- uit het medicijn (wordt niet opgenomen)

69
Q

Wat is de ‘beschermende’ stof van antacida?
Waarom wordt calcium hier aan toegevoegd?

A

Bevat oa magnesium (effect, bijwerking laxatie) en calcium (voor opheffen laxatie)

70
Q

Nadeel maagbeschermers

A

Sommige medicijnen worden alleen opgenomen in een normaal zuur milieu -> veel interacties mbt absorptie

71
Q

Hoe werken histamine-antagonisten?

A

Histamine zorgt voor productie/afgifte van zuur, blokken histamine zorgt voor minder zuur
Moet eerst opgenomen worden in bloed, dan via bloedbaan naar maag, dan werkzaam

72
Q

Hoe werken protonpompremmers (PPI’s)?

A

Vermindering werking protonpomp (‘geeft histamine niet door’), hoe meer je geeft, hoe meer remming
Opgenomen in het bloed, via bloed terug naar je maag, dan werkzaam. Werken 24u.

73
Q

Complicaties PPI

A

Kans op hypocalciemie (verminderde absorptie) en vit b12 tekort. Lange termijn kans op gastritis, direct toxisch op de nier.

74
Q

Indien H. Pylori positief dan is de behandeling:

A

Tripletherapie (= 1 PPI in hoge dosering + 2 AB)
AB werkt namelijk beter in niet zuur mileu

75
Q

Niet medicamenteuze behandeling refluxklachten/maagklachten (4)

A

Stop roken, vermijd alcohol
Adviseer voedingsmiddelen te vermijden die de klachten veroorzaken
Abdominale druk verminderen (afvallen, hoest-, obstipatie), zwangerschap
Nachtelijke reflux -> hoofdeinde bed omhoog

76
Q

Preventie ulcuslijden bij NSAID’s, criteria

A

Iedereen >70 jr OF
Bij ulcus of maagcomplicatie in VG (ongeacht leeftijd) OF
2 of meer van de volgende factoren:
- Leeftijd 60-70jr
- Ernstige invaliderende RA, hartfalen of DM
- Hoge dosering van niet-selectief NSAID
- Gebruik van co-medicatie met een hoger risico op maagcomplicaties

77
Q

Preventie ulcuslijden bij acetylsalicylzuur, criteria

A

Iedereen >80jr OF
>60jr icm ulcus of complicatie daarvan in VG OF
>70jr en gebruik van co-medicatie met een hoger risico op maagcomplicaties
2 of meer van de volgende factoren:
- Leeftijd 60-70jr
- Ernstige invaliderende RA, hartfalen of DM
- Hoge dosering van niet-selectief NSAID
- Gebruik van co-medicatie met een hoger risico op maagcomplicaties

78
Q

Antidiarrhoica (3)

A

Actieve kool
Loperamide
Orale rehydratievloeistof (ORS)

79
Q

Complicatie actieve kool

A

Dat de kool 1 grote bonk wordt

80
Q

Wat is loperamide?

A

Een antidiarrhoica, opioid voor de darmen (lokaal effect, geen opname in het bloed)

81
Q

Wat doet ORS?

A

Herstellen elektrolyten en suikers

82
Q

Laxantia (3)

A

Volume-vergrotend
Osmotische laxantia
Stimulantia

83
Q

Wat zijn volume-vergrotende laxantia?

A

Onverteerbare polysachhariden (zemelen)
Vermengen met de darminhoud, nemen water op

84
Q

Noem 3 osmotische laxantia

A

Macrogol/elektrolyten
Lactulose
Magnesiumoxide

85
Q

Waarom is bij osmotische laxantia eerste keus movicolon?

A

Flatulentie en buikkrampen zijn het minst

86
Q

Contra indicatie osmotische laxantia

A

Forse nierfunctiestoornissen (dialyse), geeft verstoring elektrolytenbalans

87
Q

Voorbeelden stimulantia (2)

A

Bisacodyl
Sennosiden
(Klysma)

88
Q

Hoe werken stimulantia bisacodyl en sennosiden?

A

Bevorderen de peristaltiek door chemische prikkeling va de darmwand (krampen!). Verhogen watergehalte van de feces.

89
Q

Hoe werken stimulantia natriumlaurylsulfo-acetaat en natriumdocusaat?

A

Herverdeling van het watergehalte van de feces (zacht maken van de feces)

90
Q

Noem een bekend pro-kineticum (2)

A

Metoclopramide
Domperidon

91
Q

Hoe werken metoclopramide en domperidon?

A

maaglediging (grijpt aan dopamine receptoren = dopamine remmers)

92
Q

Verschil metoclopramide en domperidon

A

Metoclopramide passeert ook bloed-hersenbarriere en kan centrale effecten geven (extrapiramidale verschijnselen). Gaat door de placenta, liever niet geven bij zwangerschap.

93
Q

Bij welke 2 ziektes geef je geen metoclopramide/domperidon?

A

Parkinson
Lewy body

94
Q

Bijwerkingen pro-kineticum (metoclopramide/domperidon) (2)

A

Rigiditeit
Extrapiramidale verschijnselen

95
Q

Ondansetron grijpt aan op ..

A

Serotonine

96
Q

Anti-emetica kans op … verlenging (en dus kans op de ritmestoornis …)

A

QTc tijd verlenging
Torsade du pointes

97
Q

Alarmsymptomen maagklachten (6)

A

Ongewild gewichtsverlies
Hematemesis of melena
Aanhoudend braken
Stoornis in of pijn bij voedselpassage
Anemie (maagcomplicatie of malagniteit)
Aanwijzing voor geperforeerd ulcus:
- Tekenen van peritoneale prikkeling
- Ernstige pijn
- Koorts

98
Q

De oesophagus ligt in het … en verbindt de … en …

A

Mediastinum
Pharynx en maag

99
Q

De oesophagus heeft 2 spierlagen. Welke?

A

Longitudinaal (buitenste zijde)
Circulair (binnen) = voor peristaltiek

100
Q

UES = … sfincter
LES = … sfincter (overgang … naar …, voorkomt reflux want druk in abdomen is hoger dan in …
Diafragma = … sfincter

A

UES = upper esophageal sfincter
LES = lower esophageal sfincter (overgang oesopagus naar maag, druk in abdomen is hoger dan in thorax)
Diafragma = externe sfincter

101
Q

Maag bestaat uit 3 delen

A

Pars cardiaca
Corpus gastricum
Pars pylorica

102
Q

Hoeveel spierlagen heeft de maag?

A

3

103
Q

Welke sfincter sluit de uitgang van de maag af?

A

M. Sphincter pyloricus

104
Q

Dunne darm bestaat uit: (3)

A

Duodenum
Jejunum
Ileum

105
Q

Duodenum ligging =

A

Retroperitoneaal

106
Q

Uitmondingen in het duodenum: (2)

A

Papilla duodeni major = papil van Vater (ductus choledochus + ductus pancreaticus)
Papilla duodeni minor (soms: ductus pancreaticus accessorius)

107
Q

Verschil jejunum en ileum:

… doet veel meer aan absorptie dan …
Vascularisatie … is dikker
Mesenteriaal vet juist meer aanwezig bij …

A

Jejunum doet veel meer aan absorptie dan het ileum
Vascularisatie jejunum is dikker
Mesenteriaal vet juist meer aanwezig bij ileum

108
Q

De dunne darm is ongeveer … meter lang

A

6

109
Q

Overgang van dunne naar dikke darm zit een klep =

A

Ilioceacaalklep = klep van Bauhin

110
Q

Wat zijn haustra?

A

Zakvormige uitstulpingen van de dikke darm

111
Q

Vanaf ventraal heeft de lever een rechter en een linker kwab. Dorsaal heeft de lever vier lobus:

A

Lobus hepatis sinister
Lobus hepatis dexter
Lobus caudatus
Lobus quadratus

112
Q

Porta hepatis (portale trias):
- … (gaat lever in/uit?)
- … (voorziet lever van bloed, gaat lever in/uit?)
- … (gaat lever in/uit?
Ezelsbruggetje = DR ALVA (…)

A

Porta hepatis (portale trias)
Vena portae (gaat lever in)
Arteria hepatica propria (voorziet lever van bloed, gaat lever in)
Ductus choledochus (grote galgang, gaat lever uit)
DR ALVA (ductus rechts, arterie links, vene achter) ventraal bekeken

113
Q

Afvoer bloed lever gaat via

A

Vv hepaticae (levervenen) -> v. Cava inferior

114
Q

Pancreas is anatomisch verdeeld in 4 onderdelen:

A

Caput
Collum
Corpus
Cauda

115
Q

De pancreas ligging

A

Retroperitoneaal

116
Q

Merg nier =

A

Medulla renalis

117
Q

Opvangbuisjes nier =

A

Calyx minor/major

118
Q

Nierbekken =

A

Pelvis renalis

119
Q

Ureter loopt van … naar …

A

Nier naar blaas

120
Q

Ureter ligging

A

Retroperitoneaal

121
Q

Blaas en urethra ligging

A

Subperitoneaal

122
Q

Urethra bij vrouw kort: … afvoer
Urethra bij man lang, verloopt door …: … en … afvoer

A

Vrouw: urine afvoer
Man: verloopt door prostaat, urine en sperma afvoer

123
Q

Wat doe je in ieder geval bij lichamelijk onderzoek bij maagklachten en alarmsymptomen van een maligniteit?

A

Klieren voelen (met name klier supraclaviculair links)

124
Q

Oorzaken oesophagitis (4)

A

Gastro-oesophageale refluxziekte (GORD/GERD)
Infecties (mn bij immuun-gecomprommiteerden)(Schimmel, Viraal)
Etsende stoffen (Zuren, Logen)
Allergisch (eosinofiel)

125
Q

Refluxziekte: hoe zorgt dit voor pijn?

A

Maagzuur komt omhoog tot in slokdarm, schade plaveiselepitheel > activatie pijnsensoren distale oesophagus

126
Q

Oorzaken refluxziekte (4)

A

Deels fysiologisch
Verminderde barrierefunctie
Verminderde klaring slokdarm
Verhoogde maagdruk (bijvoorbeeld bij overgewicht)

127
Q

Hiatus hernia (hernia diafragmatica) =

A

Deel maag komt in borstholte

128
Q

Barrett: ontstaat door … door maagzuur -> epitheel adapteert tot … -> … aandoening

A

Barrett: ontstaat door hevige/langdurige schade aan plaveiselepitheel door maagzuur -> epitheel adapteert tot cilindrisch epitheel -> premaligne aandoening

129
Q

Risicofactoren slokdarmkanker (5)

A

Barrett
Alcohol
Roken
Temperatuur eten/drinken
Stenose/motiliteitsprobleem

130
Q

Oorzaken gastritis (4)

A

Type A: auto-immuun
Type B: H. Pylori
Type C: gal en pancreassappen
Overige oorzaken (andere infecties, medicatie)

131
Q

Complicaties ulcus pepticum (2)

A

Bloeding
Perforatie

132
Q

De meeste maagtumoren zijn een …

A

Adenocarcinoom

133
Q

Diarree acuut vs chronisch

A

Diarree acuut: tot 14 dagen
Diarree chronisch: langer dan 4 weken

134
Q

Oorzaken diarree (4)

A

Actieve secretie van water en elektrolyten en/of ontstekingsvocht
Snelle darmpassage
Aanwezigheid osmotisch werkzame stoffen (geneesmiddelen)
Verminderd resorberend oppervlak

135
Q

Alarmsignalen bij acute diarree (3)

A

Koorts
Bloedbijmenging
Dehydratie

136
Q

Wanneer is gewichtsverlies alarmerend?

A

Gewichtsverlies alarmerend 5% in 1 maand of 10% in 6 maanden

137
Q

Wat is coeliakie?

A

reactie tegen gluten (eiwitten in bepaalde granen)

138
Q

Wat gebeurt er met de darmen bij coeliakie?

A

Vlokatrofie

139
Q

Coeliakie symptomen (7)

A

Diarree
Gewichtsverlies
Vermoeidheid
Anemie
Groeiachterstand
Osteoporose
Dermatitis herpetiformis (groepsgewijze blaasjes tot a 1 cm grootte)

140
Q

Diagnosticeren coeliakie (2)

A

Serologie (IgA en IgG)
Biopsie

141
Q

Colitis ulcerosa is geassocierd met stoppen met …

A

Roken

142
Q

Brandstoffen vrijmaken op drie manieren:

A

Glycogenolyse (oiv glucagon)
Lipolyse
Proteolyse (kataboliseren van eiwitten)

143
Q

Brandstoffen vrijmaken via glycogenolyse/lipolyse/proteolyse geeft drie soorten brandstoffen:

A

Glucose
Vetzuren
Ketonen

144
Q

Hersenen kunnen geen … gebruiken als brandstof

A

Vetzuren

145
Q

Langdurig vasten -> … voorraad overal op -> … (lever zet vetzuren om, kunnen wel door … als alternatieve brandstof voor glucose -> zijn …

A

Langdurig vasten -> glycogeen voorraad overal op -> ketonen (lever zet vetzuren om in ketonen, kunnen wel door hersenen als alternatieve brandstof voor glucose -> ketonen zijn zuur (vb diabetische keto acidose bij DM1)

146
Q

Energiebehoefte vrouw

A

2000 kcal

147
Q

Energiebehoefte man

A

2500 kcal

148
Q

Energiebehoefte bestaat uit: (4)

A

Basaalmetabolisme (=50%)
Voedingsgeinduceerde thermogenese (energie voor voedselverwerking = 10%)
Lichamelijke activiteit
Energieverhogende situaties (stress, koorts, brandwonden, malabsorptie, zwangerschap etc.)

149
Q

Acute ondervoeding: verhoogde …-lyse en …-lyse, dit zorgt voor verlies van …

A

Verhoogde lipolyse en proteolyse, verlies van eiwitten

150
Q

Katabole stress bij acute ondervoeding: klinisch beeld

A

Eiwitondervoeding met oedeem (door laag albumine -> verlaagd COD)

151
Q

Klinische verschijnselen bij chronische ondervoeding (2)

A

Extreme vermagering
Spierzwakte

152
Q

Voedingsscreening instrumenten (2)

A

SNAQ
MUST

153
Q

Complicatie van behandeling van ondervoeding

A

Refeedingsyndroom

154
Q

DD bovenbuikpijn (7)

A

Aandoeningen oesophagus
Aandoeningen maag
ACS
Lever- en/of galwegproblematiek
Pancreatitis
Luchtweginfectie
Buikwandproblematiek

155
Q

Welke vitaminen zijn wateroplosbaar en welke vetoplosbaar? (Vit A, B, B12, C, D, E, K)

A

Wateroplosbaar: vit B, B12, C
Vetoplosbaar: vit K, A, D en E